Voorbeeld: als de kamerthermostaat gesloten is, zal het magneetventiel van de vloestofleiding
bekrachtigd worden, hierdoor zal de compressor werken met een zuigdruk die hoger blijft dan de
ingestelde waarde in C01.
Het magneetventiel in de vloeistofleiding zal sluiten als het contact van de thermostaat geopend
wordt, en de pompdown zal starten. De compressor zal stoppen wanneer de zuiggasdruk beneden
de ingestelde waarde C02 komt, of de tijd voor een maximale pompdown, ingesteld door parameter
G11 bereikt wordt.
De parameter G11 beschermd de goederen in het geval van een storing bij een van de onderdelen,
bv: als het magneetventiel in de vloeistofleiding mechanisch blokkeert zal de koudemiddelstroom
niet gestopt worden. In dat geval zal de lage druk schakelaar nooit de waarde bereiken waarbij de
compressor zou moeten stoppen en zal de compressor blijven draaien. De enige limiet om de
compressor te doen stoppen is dan de maximale pompdown tijd. G11 moet zo ingesteld worden dat
bij alle werkingscondities er een normale pompdown kan plaatsvinden ingesteld door de waarde C02
plus een gedefinieerde veiligheidstijd, bv. 2 minuten.
2.15.4 Pompdown met een temperatuursensor (koelruimte temperatuur)
Het is ook mogelijk een pompdown te doen met een temperatuursensor maar deze maakt geen deel
uit van het standaard pakket. Parameters G56 en S07 moeten dan ingesteld worden als beschreven
in paragraaf 2.15.3 "Pompdown met een kamerthermostaat (niet beschikbaar op ZXDY)".
De controle van de temperatuur in een koelruimte kan gerealiseerd worden met een
temperatuursensor (verander de parameter G01 al naargelang de positionering). Parameter A19
moet ingesteld worden als thermostaat. Het setpunt van deze temperatuur wordt ingesteld met
parameter G02. Verander het temperatuurbereik door de instelling van G03.
Figuur 17: Pompdown met een temperatuursensor
Als de gemeten temperatuur de waarde van het setpunt bereikt plus de ingestelde waarde in G03
zal het magneetventiel in de vloeistofleiding bekrachtigd worden en openen. De compressor wordt
gecontroleerd door de zuiggasdruk.
De ruimte- of koelmeubel temperatuur moet ingesteld worden met de parameters G04 en G05.
In het geval er een fout zou zijn met de thermostaatsensor zal de opening en de sluiting van het
magneetventiel geregeld worden met de instellingen van parameters G06 en G07.
In het geval de ruimte- of koelmeubel temperatuur ≥ G02 + G03, zal het magneetventiel in de
vloeistofleiding worden bekrachtigd.
In het geval de ruimte- of koelmeubel temperatuur ≤ G02, zal het magneetventiel worden
afgeschakeld, de compressor zal blijven draaien tot het meeste koudemiddel aan de zuigzijde is
weggepomp naar de condensor en het vloeistofvat. Als de zuigdruk beneden de waarde C02 (lage
druk-uit) komt zal de compressor worden uitgeschakeld.
De waarde van de ruimte- of koelmeubel temperatuur hangt af van de parameters G01 en G11
(maximale pompdown tijd). Dit betekent dat als het magneetventiel van de zuigleiding is
afgeschakeld, de compressor zal stoppen omdat de zuigdruk zal dalen. Gebeurt dit niet binnen de
tijd ingesteld in G11, zal alsnog de compressor stil gelegd worden en er een pompdown alarm
gegenereerd worden.
28
AGL_Unit_ZX_A2L_A1_NL_Rev00