Hoofdstuk 2
Meting
a Plaats het kalibratierek op het bemonsteringsapparaat.
• Zie stap 4 in "2.5.1. Monsters voorbereiden" op pagina 2-21.
REFERENTIE:
Als het monsterrektransport is ingesteld op "cirkeltransport":
Plaats het lege startrek en vervolgens het kalibratierek op het bemonsteringsapparaat.
Om een normale meting uit te voeren na kalibratie:
Plaats het kalibratierek en vervolgens de normale rekken op het bemonsteringsapparaat.
De standaardwaarden van de informatiestreepjescode voor kalibratie lezen:
Ga verder met stap 8.
De standaardwaarden met de numerieke knoppen invoeren:
Ga verder met stap 7.
6
Controleer de meetstand (Variant of Fast).
BELANGRIJK:
Kalibratiecoëfficiënten worden afzonderlijk opgeslagen voor de standen Variant en Fast. Daarom moet het
instrument in de juiste stand staan om te kalibreren.
a Controleer op het stand-byscherm de instelling [Meetstand].
• Zie "2.4. Meetstand selecteren (Variant of Fast)" op pagina 2-14 voor het wijzigen van de stand.
Voor bediening via barcode:
Ga verder met stap 8.
Voor bediening via numerieke knoppen:
Ga verder met stap 7.
HA-8180V
2-40