5. VEILIGHEIDSINFORMATIE VOOR DE
GEBRUIKER
OPMERKING: Zorg ervoor dat u, naast het volgen van de onder-
staande algemene richtlijnen, alle aanbevelingen en instructies van
de fabrikant van de WTORS opvolgt.
Zorg dat de rolstoel en de inzittende altijd vastzitten in een naar
voren gerichte positie in de auto.
Maak de vier bevestigingspunten met riemen alleen vast aan de
daarvoor bestemde verankeringspunten. Deze verankeringspunten
zijn aangegeven met een symbool op de rolstoel. Zie afbeelding 2.
VOORKANT VAN HET
VOERTUIG
Figuur 1. Plaats van de verankeringspunten
Figuur 2
Ankerpunten
De verankeringskits bezet vervoer van Motion Composites zijn be-
doeld voor gebruik met eindbevestigingspunten met haken. Trek de
vier spanbanden aan om de speling in elk van de banden te verwij-
deren. Niet te vast aantrekken. Bevestig nooit een bevestigingshaak
aan een ander deel van de rolstoel dan de vier verankeringspunten.
Bevestig slechts één bevestigingsband per verankeringspunt.
Plaats de bevestigingspunten voor de achterste bevestigingsriemen
direct in lijn met de achterste rolstoelverankeringspunten op de
rolstoel. De bevestigingspunten voor de voorste bevestigingsriemen
moeten breder worden gemaakt dan de voorste verankeringspunten
van de rolstoel, voor een betere zijdelingse stabiliteit. Zie figuur 3.
VOORKANT VAN VOERTUIG
Figuur 3. Vastzetten van de rolstoel
Als u deze waarschuwingen negeert of uw rolstoel niet als aangegeven in de handleiding inspecteert of onderhoudt, kunt u vallen, omkantelen of de controle over de rolstoel
28
kwijtraken en uzelf en anderen ernstig verwonden of de rolstoel beschadigen.
VERANKERINGEN – OPVOUWBARE ROLSTOELEN | HANDLEIDING
6. VASTZETTEN VAN DE ROLSTOELINZIT-
Als de rolstoel eenmaal goed is vastgezet, is het uiterst belangrijk
dat de rolstoelgebruiker voor het vervoer wordt vastgezet. Zowel
de bekkengordel als de borstgordel moeten zo strak mogelijk
worden afgesteld waarbij de gebruiker zich comfortabel kan voelen.
De gordelbanden mogen niet zo worden gedragen of gedraaid dat
het contactgebied van de gordelband met de inzittende tijdens het
gebruik wordt verkleind.
De bekkengordel moet laag over de voorkant van het bekken
worden gedragen onder een hoek van 45 tot 75 graden ten opzichte
van de horizontale positie, gezien vanaf de zijkant. Als de gebruiker
deze norm echter niet kan halen, kan een optionele zone van 30
tot 45 graden veilig worden gebruikt. Sommige onderdelen van de
rolstoel, zoals armsteunen en wielen, kunnen een goede aansluiting
van de gordel belemmeren. Het kan nodig zijn de gordel tussen de
armleuning en de rugleuning of door openingen tussen de rugleu-
ning en de zitting te steken om te voorkomen dat de bekkengordel
over de armleuning komt. Zie figuur 4 en 5. Als een rolstoelver-
ankerde bekkenveiligheidsgordel is geïnstalleerd, is het niet de
bedoeling dat deze optie uit de stoel wordt verwijderd. De rolstoel-
verankerde bekkengordel van Motion Composites wordt verankerd
aan het achterste verankeringspunt bezet vervoer. Verander nooit
de gordel- en/of rolstoelverankeringspunten.
Bekkenbanden moeten volledig
contact maken langs de voorkant van het
lichaam bij het kruispunt van de dijbeen
en bekken.
Figuur 5. Juiste plaatsing bekkengordel
De bovenste borstgordel moet direct over, en in contact met, het
midden van de schouder van de inzittende passen. Zie afbeelding
6. Het verankeringspunt van de gordel om het bovenlichaam moet
boven en achter de bovenkant van de schouder van de rolstoelin-
zittende worden verankerd zodat de inzittende tijdens het vervoer
goed vastzit. Als een rolstoelinzittende een bekkenveiligheidsgordel
gebruikt, plaats dan de in het voertuig verankerde borstveiligheids-
gordel tussen het midden van de schouder en het midden van de
borst en verbind deze met de bekkengordel bij de heup van de
rolstoelinzittende aan de tegenovergestelde kant van het bovenste
voertuigverankeringspunt en niet bij het middel van de inzittende.
TENDE
30˚
45˚
75˚
Optimale zone
Voorkeurzone
Figuur 4. Aanbevolen plaatsingshoeken voor de bekkengordel
Gordelbanden mogen niet van het
lichaam worden weggehouden door
rolstoelonderdelen, zoals armsteunen
of wielen.