d) Diodetest
Controleer dat alle te meten schakelcomponenten, schakelingen en bouwelementen evenals ande-
re meetobjecten absoluut spanningsloos en ontladen zijn.
- Zet de DMM aan en selecteer het meetbereik
- S teek de zwarte meetsnoeren in de COM-bus (5) en de rode meetsnoeren in de mA/Ω-bus (7).
- Controleer de meetsnoeren op doorgang door beide meettasters met elkaar te verbinden. Nu moet zich een
waarde van ca. 0 V instellen. De nullastspanning bedraagt ca. 3 V.
- Sluit nu de beide meetsnoeren aan op het meetobject (diode).
- A ls het symbool voor "overflow" wordt getoond, dan wordt de diode in omgekeerde
richting gemeten of is de diode defect (onderbreking). Voer ter controle nog een
meting met omgekeerde polen uit. Het rode meetsnoer komt overeen met de
positieve pool (anode), het zwarte meetsnoer met de negatieve pool (kathode). Een
siliciumdiode heeft een doorlaatspanning van ongeveer 0,5 - 0,8 V.
- V erwijder na afloop van de meting de meetsnoeren van het te meten object en
schakelt de DMM met de "POWER"-schakelaar (3) uit.
e) Continuïteitstest
Controleer dat alle te meten schakelcomponenten, schakelingen en bouwelementen evenals ande-
re meetobjecten absoluut spanningsloos en ontladen zijn.
- Zet de DMM aan en selecteer het meetbereik
- S teek de zwarte meetsnoeren in de COM-bus (5) en de rode meetsnoeren in de mA/Ω-bus (7).
- Een gemeten waarde van ca. <10 Ohm wordt als continuïteit herkend en een continue toon wordt afgegeven.
- Z odra het symbool voor "Overflow" op het display verschijnt hebt u het meetbereik overschreden of is het meetcir-
cuit onderbroken.
- V erwijder na afloop van de meting de meetsnoeren van het te meten object en schakelt de DMM met de "PO-
WER"-schakelaar (3) uit.
70