A Richten en foto maken
De eerste keer dat u deze camera gebruikt, is de opnamestand A Richten en foto maken
actief. De camera herkent de opnameomstandigheden wanneer u een beeld kadreert,
zodat u foto's kunt maken met behulp van instellingen die geschikt zijn voor de
omstandigheden.
A Richten en foto maken is de opnamestand die deze camera standaard gebruikt.
Wanneer de camera het hoofdonderwerp detecteert, stelt deze scherp op dat
onderwerp (AF met doelopsporing).
De flitser gaat mogelijk af bij het maken van opnamen bij weinig licht.
Tijdens het opnemen bij weinig licht wordt het gebruik van een statief aanbevolen.
Als digitale zoom wordt toegepast, herkent de camera de opnameomstandigheden niet.
AF met doelopsporing gebruiken
De camera stelt scherp op de hieronder beschreven wijze als u de ontspanknop half indrukt.
De camera detecteert het hoofdonderwerp en stelt
hierop scherp. Als is scherpgesteld op het onderwerp,
wordt het scherpstelveld groen weergegeven. Als een
menselijk gezicht wordt gedetecteerd, stelt de camera
automatisch de scherpstelprioriteit hierop in.
Als geen hoofdonderwerp wordt gedetecteerd, stelt de
camera scherp op het gebied in het midden van het
beeld.
B
Opmerkingen over AF met doelopsporing
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het onderwerp dat door de camera als
hoofdonderwerp wordt geïdentificeerd verschillen.
In de volgende situaties wordt het hoofdonderwerp mogelijk niet correct gedetecteerd door de
camera:
- Als het onderwerp heel donker of licht is
- Als het hoofdonderwerp geen duidelijk gedefinieerde kleuren heeft
- Als de opname zodanig gekadreerd is dat het hoofdonderwerp zich bij de rand van het scherm
bevindt
- Als het hoofdonderwerp een herhaald patroon bevat
Opnamefuncties
A Richten en foto maken
36
1 / 2 5 0
1 / 2 5 0
F 3.3
F 3.3
Scherpstelvelden
1 / 2 5 0
1 / 2 5 0
F 3.3
F 3.3
Scherpstelveld