Inhoudsopgave
Advertenties
7.7.
Boost
De boost functie kan de luchtstroming tijdelijk aanpassen
door andere voorgeprogrammeerde stuursignalen van de
toe- en afvoerventilator te gebruiken. Het is mogelijk de
stuursignalen onafhankelijk per ventilator aan te passen
om bewust onbalans te creëren.
De functie wordt geactiveerd door een externe schakelaar
aan te sluiten op een ingang van de main box. De unit stopt
het normale programma en activeert de boost functie als het
contact is gesloten. Als het signaal wordt onderbroken, wordt
het vorige programma hervat (nadraaitijd af fabriek ingesteld
op 0 minuten). Indien de unit is gestopt, zal activering van
de boost functie de unit opstarten.
7.8.
Besturing via een analoog BMS-systeem
Een ventilatie-unit kan worden bestuurd via een A BMS
(analoog Building Management System) dat de unit kan
starten en stoppen en de luchtstroming en inlaattemperatuur
kan regelen.
Het A-BMS kan worden uitgerust met een alarmsignaal
(alarmcontact) vanaf de ventilatie-unit, dat afgaat wanneer
de unit een intern alarm detecteert.
Het A-BMS start de unit via een start-/stopsignaal en regelt
vervolgens de luchtstroming en inlaattemperatuur.
De unit kan ook worden gestart en gestopt via een analoog
BMS en vervolgens via het bedieningspaneel worden
bediend en ingesteld. Zie ook 'Installatiehandleiding - Externe
aansluitingen'.
7.9.
Bedrijf van de koelmodule.
De koelmodule verlaagt de buitenluchttemperatuur voordat
de lucht naar de ventilatie-unit wordt geleid.
De werking van de koelmodule wordt naar behoefte door de
Airlinq-regelaar geregeld en bewaakt. Over het algemeen
wordt de koelmodule in bedrijf gesteld wanneer de kamer-
temperatuur te hoog is of wanneer de inlaattemperatuur
het instelpunt overschrijdt bij een hoge buitentemperatuur.
Tijdens bedrijf van de koelmodule wordt de luchtstroming
naar behoefte volautomatisch aangepast. Wanneer de
luchtstroming handmatig wordt verlaagd tot onder de nood-
zakelijke minimale luchtstroming, dan kan de koelmodule
beschadigd raken. In dat geval wordt de werking van de
koelmodule door de regelaar gestopt.
8.
Interne regelfuncties
Interne regelfuncties werken automatisch en zijn van invloed
op zowel de luchtstroming als de inlaattemperatuur. Een
interne regelfunctie wordt op het bedieningspaneel onder
het menu-item 'Status' of via de programma's Airlinq User
Tool en Airlinq Service Tool weergegeven.
8.1.
Lage temperatuur
De interne regelfunctie 'Lage temperatuur' beveiligt de
warmtewisselaar bij lage buitentemperaturen tegen ijs-
vorming en handhaaft de inlaattemperatuur wanneer de
temperatuursomstandigheden te laag zijn voor bedrijf met
de standaardparameters. De regelfunctie regelt zelf de
inlaattemperatuur en/of beveiligt de warmtewisselaar door
de verse lucht te reduceren en vervolgens de afzuiglucht
te verhogen. Als gevolg hiervan produceert de functie een
ongebalanceerde ventilatie. De functie wordt geactiveerd
ongeacht of de unit al dan niet met verwarmers is uitgerust.
Als de unit met voor- en naverwarmers is uitgerust, kan de
regelaar zelfs bij zeer lage temperaturen een gebalanceerd
bedrijf handhaven.
De regelfunctie wordt automatisch gestart indien:
1. de inlaattemperatuur 2 °C onder de ingestelde
inlaattemperatuur komt
of
2. er gevaar voor ijsvorming optreedt in de
warmtewisselaar.
8.2.
Voorverwarming
Wanneer de unit een elektrische voorverwarmer heeft, zorgt
de interne regelfunctie 'Voorverwarming' ervoor dat de
unit functioneert bij lage buitentemperaturen. Indien nodig
schakelt de regelaar de voorverwarmer automatisch in. De
verwarmer verwarmt de koude buitenlucht voordat deze de
warmtewisselaar bereikt en beschermt zo de warmtewis-
selaar tegen ijsvorming.
28
Advertenties
Inhoudsopgave
