• Bij [Panning] worden camerabewegingen gedetecteerd en wordt de optimale sluitertijd
gecontroleerd bij het bewegen van de camera om een bewegend onderwerp te volgen.
Het is gemakkelijk bij het fotograferen van bewegende objecten waarbij het lijkt alsof de
achtergrond overloopt.
In [Panning] wordt J weergegeven tijdens detectie van panning, en wordt I
weergegeven wanneer er niets is gedetecteerd.
Schakel bij gebruik van een lens met een schakelaar voor beeldstabilisator in [Panning]
de schakelaar voor beeldstabilisator uit.
Onder heldere condities kan het voorkomen dat er onvoldoende panning-effecten
worden verkregen. Gebruik een algemeen verkrijgbaar ND-fi lter om gemakkelijker
effecten te verkrijgen.
Panorama's fotograferen
Als u de bijgeleverde computersoftware hebt geïnstalleerd, kunt u de software gebruiken om
beelden samen te voegen tot een panorama. g "De camera aansluiten op een computer
en een printer" (Blz. 110)
Draai de functieknop naar SCN.
1
2
Selecteer [Panorama] en druk op Q.
3
Kies een panrichting met FGHI.
4
Maak een foto en gebruik hierbij de hulplijnen om
de foto te kadreren.
• De scherpstelling, belichting en andere instellingen
worden vergrendeld op de waardes van de eerste
opname.
5
Maak de resterende foto's en zorg ervoor dat de hulplijnen telkens
overlappen met de voorgaande foto.
250
250 F5.6
M
• Een panorama kan tot tien beelden bevatten. Na de tiende opname wordt een
waarschuwingsteken (g) weergegeven.
6
Druk na de laatste opname op Q om de reeks te beëindigen.
Let op
• Tijdens de panoramaopnamen wordt de opname die voor de positie-uitlijning werd
gemaakt, niet weergegeven. Maak de compositie zo dat de overlappende beelden elkaar
binnen de frames overlappen en gebruik daarbij de frames of andere weergavetekens in
de beelden als leidraad.
38
[ 2 ]
250 F5.6
250
M
[ 3 ]
Exit
4
38
Exit
NL
43