1.2
Onderhoudspunten
Kettingspanning (1)
m
Te slap gespannen kettingen kunnen uit
de geleiders van de omkeerrollen, het
aandrijfwiel en het besturingswiel glijden
en zo de slijtage vergroten.
m
Te strak gespannen kettingen vergroten de slijtage van de besturingswiel- en de aan-
drijflagers alsmede van de splitbouten en de lagerbussen van de ketting.
Kettingspanning controleren / instel-
len:
- De kettingspanning kan met een
smeerspanner worden ingesteld. De
vulopeningen zijn aan de linker en
rechter kant van het loopwerkframe te
vinden.
- Loopwerk van de machine op een
passend kanthout (C) of iets dergelijks
rijden.
- Om de ketting te ontlasten iets achter-
uit rijden, waarbij de machine echter
op het kanthout blijft staan.
De kettingspanning is in orde wanneer
A
de kettingdoorhang (F) tussen de mid-
delste looprol en de ketting ca. 30-40
mm bedraagt.
Als bij de meting een afwijkende door-
A
hang wordt geconstateerd, dient men
als volgt te werk te gaan:
- De machine een stukje vooruit rijden
om de bovenste kettingdeel te ontlas-
ten.
- De schroeven (A) losdraaien.
- Het afsluitdeksel (B) verwijderen.
- De hoofdmal van de platte smeernippel (gereedschapskist) op de smeerpers
schroeven.
- Vet toevoegen aan de kettingspanner, smeerpistool verwijderen.
- Daarna de machine een paar keer een klein stukje voor- en achteruitrijden.
- De kettingspanning nogmaals controleren volgens bovenstaande beschrijving.
Dit uitvoeren bij beide loopwerken!
A
- Het afsluitdeksel terugplaatsen (B).
x
LW_DYN2.bmp
C
Spann_LWDyn.bmp
A
B
F
F 7.1 3