Voordat u de messenkooien controleert, moet u eerst
de snelkoppelingen van de voeding naar het maaidek
loskoppelen, zie
Snelkoppelaars maaidekstroom
(bladz.
25). Sluit deze weer aan nadat u klaar bent
met de werkzaamheden.
Bandenspanning
controleren
Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten
de voorwielen een spanning van minimaal 0,83 tot
maximaal 1,10 bar hebben.
De achterband moet een spanning van minimaal 0,83
tot maximaal 1,10 bar hebben.
Torsie van wielmoeren
controleren
WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
De torsie van de wielmoeren moet 95
tot 122 N·m bedragen. Haal de moeren
aan na 1-4 bedrijfsuren en nog eens
na 10 bedrijfsuren. Daarna om de
200 bedrijfsuren aanhalen.
Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u in een
sterpatroon te werk te gaan.
De machine inrijden
Voor olieverversingsbeurten en aanbevolen
onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode, zie
de Gebruikershandleiding van de motor, die u hebt
gekregen bij de machine.
Voor de inrijperiode is 8 uur maaien genoeg.
Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang
zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in
de toekomst, moet u de werking en de prestaties
van de machine scherp in het oog houden zodat
kleine gebreken die later grote problemen kunnen
veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen.
Controleer de machine tijdens de inrijperiode
veelvuldig op olielekken, losse bevestigingen of
andere gebreken.
Starten van de motor
Belangrijk:
Gebruik geen ether of andere soorten
startvloeistof.
Opmerking:
U moet mogelijk het brandstofsysteem
ontluchten voordat u de motor start, indien zich één
van de volgende situaties heeft voorgedaan:
•
Eerste keer starten van een nieuwe motor.
•
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
•
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten
van het brandstofsysteem, bijvoorbeeld er is een
nieuw filter gemonteerd, etc.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor.
1.
Ga op de stoel zitten, trek de parkeerrem aan,
zet de heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet
de schakelhendel in de N
2.
Neem uw voet van het tractiepedaal en verzeker
dat het pedaal in de N
3.
Zet de gashendel op L
4.
Plaats het sleuteltje in het contact en draai het
naar de A
-stand. Houd het in de A
AN
tot het indicatielampje van de gloeibougies
uitschakelt (ongeveer 6 seconden).
5.
Draai het contactsleuteltje dan naar de
S
-stand.
TART
Belangrijk:
startmotor oververhit raakt, mag u de
startmotor niet langer dan 10 seconden in
werking stellen. Als u de motor 10 seconden
achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden
wachten voordat u een nieuwe startpoging
doet.
6.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en
laat het weer terugkeren naar D
7.
Laat de motor enkele minuten opwarmen
voordat u begint met werken.
Belangrijk:
gestart wordt, en na revisie van de motor,
moet de machine de eerste een tot twee
minuten vooruit en achteruit worden gezet.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts
om de stuurreactie te controleren. Schakel
vervolgens de motor uit (zie Stoppen in het
hoofdstuk De motor starten en stoppen)
en wacht tot alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen. Controleer op
olielekken, loszittende onderdelen en andere
zichtbare gebreken.
De motor afzetten
1.
Zet de gashendel op L
heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet de
schakelhendel in de N
2.
Zet het contactsleuteltje op U
uit te schakelen. Verwijder het sleuteltje uit
31
EUTRAALSTAND
EUTRAALSTAND
.
ANGZAAM
Om te voorkomen dat de
RAAIEN
Als de motor voor het eerst
, zet de
ANGZAAM
EUTRAALSTAND
om de motor
IT
.
staat.
-stand
AN
.
.