Elektrische aansluiting
LET OP
Kabelwarmtebelasting
‣
Gebruik geschikte kabels voor temperaturen van 5 °C (9 °F) boven omgevingstemperatuur.
Verkeerde voedingsspanning kan het instrument beschadigen of verkeerd functioneren tot
gevolg hebben
‣
Waarborg voor de inbedrijfname van het instrument, dat de voedingsspanning
overeenkomt met hetgeen is gespecificeerd op de typeplaat (onderkant van de behuizing).
Controleer de nooduitschakeling voor het instrument
‣
Neem een geschikte uitschakelaar op in de gebouwinstallatie. De schakelaar moet dicht bij
de installatie (binnen handbereik) worden gemonteerd en worden gemarkeerd als
uitschakelaar.
Beveilig het instrument tegen overbelasting
‣
Voer een overbelastingsbeveiliging uit (nominale stroom = 10 A) voor de voedingskabel.
Verkeerde bedrading kan het instrument onherstelbaar beschadigen
‣
Zie de klemmarkering aan de achterkant van het instrument.
Energierijke transiënten in geval van lange signaalkabels
‣
Sluit een passende overspanningsbeveiliging voor het instrument in serie aan.
Gemengde aansluiting van veiligheidslaagspanning en gevaarlijke contactspanningen op
het relais is niet toegestaan.
4.2
Aansluiten van de transmitter
2
Aansluitschema van de transmitter
10
Liquiline CM14
A0015215
Endress+Hauser