5
INSTALLATIE
De installatie moet uitgevoerd worden door gekwalificeerd personeel volgens de lokale,
nationale en Europese voorschriften.
5.1
PLAATSING VAN DE APPARATUUR
De apparatuur moet op een vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen worden
geïnstalleerd.
Plaats de apparatuur na deze uit de verpakking te hebben gehaald op de bedoelde
dislocatie en houd daarbij rekening met de minimumafstand (zie punt 4.2). Verwijder
eventueel het piepschuim en de beschermingsfilm (F), gebruik hiervoor geen gereedschap
dat het oppervlak kan beschadigen.
5.2
AANSLUITING AAN DE INSTALLATIE
5.2.1
Doe de stekker in het stopcontact.
U moet makkelijk bij het stopcontact kunnen komen zonder de apparatuur te hoeven
verplaatsen.
Men moet ook na de installatie van de apparatuur makkelijk bij de
elektrische aansluiting (stekker) kunnen komen.
Zet de machine niet te ver van het stopcontact af om te voorkomen dat de voedingskabel te
strak komt te staan. Verder moet de kabel niet onder de poten of wielen van de machine
terechtkomen.
!
Als de voedingskabel beschadigd is, moet deze om ieder risico te vermijden,
vervangen worden door de technische dienst of door een gekwalificeerd technicus.
5.2.1.1
GEVAAR
De elektrische installatie moet geaard zijn en een aardlekschakelaar hebben
overeenkomstig de geldende wetten.
Elektrische aansluiting
Aarding
- 51 -
(F)