S220, U220,
Du220
Watson-Marlow 323E, 323S, 323U en 323Du
Gebruikershandleiding
23.11 Pompkop 501RL
De pompkoppen 501RL en 501RL2 zijn geschikt voor slangen met inwendige
diameters tot 8,0 mm. De 501RL is tijdens de fabricage ingesteld voor gebruik met
wanddiktes van 1,6 mm en 501RL2 is ingesteld voor wanddiktes van 2,4 mm.
De veerbelaste rollers zorgen voor een langere levensduur van de slang. De
pompkop kan rechtsom worden gedraaid, voor de beste levensduur van de slang,
of linksom voor hogere drukken. De beschermkap moet dicht en vergrendeld zijn
terwijl de pomp in gebruik is.
23.12 nstallatie van 501RL en 501RL2
De 501RL-baan past in drie richtingen op de aandrijving. Zet de baan vast met de
bevestigingsschroef.
De rotor grijpt de aandrijfas vast met een spanhuls. Zorg ervoor dat de aandrijfas
is ontvet voordat u de rotor monteert. Hierdoor wordt voorkomen dat de rotor
tijdens bedrijf op de aandrijfas slipt. Draai de rotorschroef vast met een koppel van
3 Nm.
De baan en rotor kunnen van de pomp worden verwijderd voor reiniging of om de
baan op de pomp te verplaatsen.
Er bevindt zich een pen in de spanhuls van de rotor, dat in het uiteinde van de
aandrijfas moet vallen. Om deze pen correct op de aandrijfas te houden, raden wij
u aan de spanhuls op de as te laten zitten terwijl de rotor wordt verwijderd. Houd
de rotor stevig vast en verwijder de bevestigingsschroef van de rotor. Trek de rotor
van de aandrijfas en laat de spanhuls op de aandrijfas zitten. Verwijder de
stelschroef van de baan. U kunt de baan nu verwijderen of naar de nieuwe positie
draaien. Lijn de baan uit en breng de stelschroef van de baan weer aan. Breng de
rotor weer aan.
23.13 501RL en 501RL2 slang plaatsen
Schakel de netvoeding uit. Ontgrendel en open het deksel van de pompkop.
Selecteer een minimale lengte van 240 mm slang. Plaats één uiteinde van de slang in
een klem.
De rotor is voorzien van geleiderollers die de slang tijdens het laden in de pompkop
trekken. Draai de rotor voorzichtig totdat de slanggeleiders de slang oppakken. Blijf
de rotor draaien en voer de slang tussen de geleiders door.
Wanneer de slang rond de pompbaan is gegaan, plaatst u het andere uiteinde van
de slang in de klem. Controleer of de slangen op natuurlijke wijze over de baan
liggen voor de beste levensduur van de slang. Maak de klemmen los en stel de
slang af als deze slap, gedraaid of uitgerekt is.
43