Instellen van de schakelpunten 1 & 2 van de rotatiesnelheid
1. Stel de parameter [P:701] in op de vereiste waarde in %.
2. Stel de parameter [P:719] in op de vereiste waarde in %.
3. Stel de parameter [P:017] in op "1".
Wanneer het pompstation [P:010] is ingeschakeld, is het rotatiesnelheidsschakelpunt 1 de signaalgene-
rator. Wanneer het pompstation is uitgeschakeld, oriënteren de signaaluitgang en het statusverzoek
zich op rotatiesnelheidsschakelpunt 2. De signaaluitgang is onderhevig aan de hysterese tussen beide
schakelpunten.
7.2.5 Instelmodus rotatiesnelheid
De instelmodus voor de rotatiesnelheid verlaagt de snelheid en dus de pompsnelheid van de turbo-
pomp. De pompsnelheid van de turbopomp verandert in verhouding tot de rotatiesnelheid. Stand-bymo-
dus werkt niet in de instelmodus van de rotatiesnelheid. De ingestelde waarde in de instelmodus voor
de rotatiesnelheid [P:707] stelt de ingestelde rotatiesnelheid in. Het rotatiesnelheidsschakelpunt vari-
eert met de ingestelde rotatiesnelheid. Het onderschrijden of overschrijden van de ingestelde waarde in
de instelmodus voor de rotatiesnelheid activeert of deactiveert het statussignaal [P:306] SetSpdAtt.
Stel de instelmodus voor de rotatiesnelheid in
1. Stel de parameter [P:707] in op de vereiste waarde in %.
2. Stel de parameter [P:026] in op "1".
3. Controleer de ingestelde rotatiesnelheid (parameter [P:308] of [P:397]).
7.2.6 Stand-by
Pfeiffer Vacuum beveelt de stand-bymodus voor de turbopomp aan tijdens proces- en productiestops.
Als de stand-bymodus actief is, reduceert de elektronische aandrijfeenheid de rotatiesnelheid van de
turbopomp. Stand-bymodus werkt niet in de instelmodus van de rotatiesnelheid. De fabrieksinstelling
voor de stand-bymodus is 66,7% van de nominale rotatiesnelheid. Het onderschrijden of overschrijden
van de ingestelde waarde in de stand-bymodus activeert of deactiveert het statussignaal
[P:306] SetSpdAtt.
De gerelateerde parameters instellen
1. Stel de parameter [P:717] in op de vereiste waarde in %.
2. Stel de parameter [P:026] in op "0".
3. Stel de parameter [P:002] in op "1".
4. Controleer de ingestelde rotatiesnelheid (parameter [P:308] of [P:397]).
7.2.7 Bevestigen van de snelheidsspecificatie
Het typische nominale toerental van een turbopomp is vooraf in de fabriek in de elektronische aandrij-
feenheid ingesteld. Als de elektronische aandrijfeenheid wordt vervangen of een ander pomptype wordt
gebruikt, worden ingestelde instelwaarden van de nominale rotatiesnelheid gewist. De handmatige be-
vestiging van het nominale toerental is onderdeel van een redundant veiligheidssysteem om een te
hoog toerental te voorkomen.
Toegestane variabele rotatiesnelheid
Waarden in de instelmodus van de rotatiesnelheid of de stand-bymodus zijn afhankelijk
van het toegestane bereik van de rotatiesnelheid van de desbetreffende vacuümpomp
(technische gegevens). Het onderschrijden van de minimale toegestane waarde leidt tot de
waarschuwingsmelding Wrn100. De elektronische aandrijfeenheid past automatisch de in-
gestelde rotatiesnelheid aan naar de volgende geldige waarde.
Toegestane variabele rotatiesnelheid
Waarden in de instelmodus van de rotatiesnelheid of de stand-bymodus zijn afhankelijk
van het toegestane bereik van de rotatiesnelheid van de desbetreffende vacuümpomp
(technische gegevens). Het onderschrijden van de minimale toegestane waarde leidt tot de
waarschuwingsmelding Wrn100. De elektronische aandrijfeenheid past automatisch de in-
gestelde rotatiesnelheid aan naar de volgende geldige waarde.
Bediening van de machine
37/54