5.1 F
YSIEKE INSTALLATIE VAN DE RADAR
5.1.1 D
E PLAATSINGSRICHTING KIEZEN OP BASIS VAN DE DETECTIERICHTING
Het toestel kan de voertuigen meten die de radar naderen of/en zich ervan verwijderen. Het toestel
kan dus achter een verkeersbord worden geplaatst (discreter). De verschillende mogelijkheden
worden hieronder geïllustreerd:
Bij een weg met twee rijstroken in dezelfde richting stelt de radar niet vast op welke rijstrook het voertuig
rijdt.
Twee belangrijke elementen moeten worden overwogen bij de keuze van de installatiesite: De afstand
tussen de paal en het midden van het rijvak (of de scheiding tussen de rijvakken voor metingen in twee
richtingen, zie Figuur 2) en de installatiehoogte van de radar.
De afstand is meestal niet aanpasbaar, ze is afhankelijk van de paal of de mast, meestal niet verplaatsbaar.
H
D
Figuur 2: afstand tot de as, één richting – twee richtingen
De hoogte wordt gemeten tussen de weg en de onderzijde van de radar (onderrand van de kast). Ze
wordt gekozen op basis van de afstand, zoals aangegeven op pagina's 14 en 22.
5.1.2 D
E BEVESTIGINGSDRAGER PLAATSEN
De bevestigingsdrager bestaat uit twee delen: de ene is op de radar bevestigd, de andere wordt
geïnstalleerd op een verkeerspaal of op elke andere verticale drager. Twee bevestigingsdrager types
zijn beschikbaar, om de installatie te vereenvoudigen op palen waar het niet mogelijk is de
standaarddrager parallel met de weg te bevestigen.
5.1.2.1
Het radar stuk veranderen
Standaard wordt de TMS-SA met een reeds op 45° georiënteerd montagestuk uitgerust, zoals op
Figuur 3 getoond.
Figuur 1 : positie van de radar en detectie richting
H
D
15