Controle vóór het gebruik
Voer elke dag de volgende controles uit voordat u het
voertuig gaat gebruiken.
• Bandenspanning controleren.
Opmerking: Deze banden zijn anders dan autobanden:
zij vereisen een lagere spanning om compactie en
beschadiging van de grasmat te voorkomen.
• Controleer het peil van alle vloeistoffen. Indien het
peil te laag is, moet u bijvullen met de vereiste
hoeveelheid vloeistof overeenkomstig de specificaties.
• Controleer of het rempedaal werkt.
• Controleer of de verlichting werkt.
• Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de
stuurreacties te controleren.
• Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en
andere zichtbare gebreken. Zet de motor af en wacht
totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn
voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen
of andere gebreken.
Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is,
moet u de monteur hiervan op de hoogte stellen of contact
opnemen met de bedrijfsleiding voordat u die dag met het
voertuig gaat werken. De bedrijfsleiding kan u verzoeken
dagelijks andere controles uit te voeren. Vraag daarom
wat uw taken zijn.
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, steek het sleuteltje
in de contactschakelaar en draai dit naar rechts op Aan.
Opmerking: Als de schakelhendel op Achteruit staat
wanneer het contactsleuteltje wordt omgedraaid, klinkt er
een zoemer om de bestuurder te waarschuwen.
2. Zet de schakelhendel in de gewenste stand.
3. Trap langzaam het gaspedaal in.
Opmerking: De parkeerrem wordt automatisch buiten
werking gesteld als het gaspedaal wordt ingetrapt.
Opmerking: Als de motor koud is, moet u het gaspedaal
intrappen en ongeveer half ingetrapt houden en de choke-
knop uittrekken en op Aan zetten. Zet de chokeknop op
Uit als de motor warm is.
Belangrijk
Probeer de motor niet te starten door het
voertuig aan te duwen of te slepen.
Het voertuig tot stilstand
brengen
Om het voertuig tot stilstand te brengen, haalt u uw voet
van het gaspedaal en trapt u het rempedaal langzaam in.
Opmerking: De lengte van de remweg kan variëren,
afhankelijk van de lading en de snelheid van het voertuig.
Het voertuig parkeren
1. Stel de parkeerrem in werking en draai het
contactsleuteltje op Uit.
2. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te
voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Laadbak
Laadbak ophalen
1. Schuif de grendel omhoog naar het bovenste deel van
de uitsnijding in het frame van de bak (Fig. 18).
1
Figuur 18
1. Vergrendelstang
2. Til met een hand omhoog bij de grendel terwijl u de
bak met de andere hand ophaalt.
3. Haal de bak zo ver mogelijk op en laat deze
vervolgens een stukje zakken om de steun vast te
zetten (Fig. 19).
Figuur 19
1. Steunstang
22
m–4850
1
m–4865