3. Verwijder halogeenlamp "L" en vervang hem door een
lamp met dezelfde eigenschappen (12 V - 20 W - 300℃);
Gebruik een stukje schoon papier/doek om direct contact
met uw vingers te voorkomen.
G.15 Onderhoudscontacten (alleen voor Australië)
Voor onderhoud en reserveonderdelen kunt u contact opnemen met:
• Electrolux Professional – Electrolux Professional Australia Pty Ltd – 5–7 Keith Campbell Court – Scoresby, 3179 – tel. 1300 888
948 – Website: www.electroluxprofessional.com
• Zanussi - Luus Industries – 250 Fairbairn Rd, Sunshine West Victoria, 3020 – tel. (03) 9240 6822 – Website: www.luus.com.au
• Semak Food Service Equipment - Factory 18 / 87–91 A – Hallam South Road, Victoria Hallam
H
PROBLEMEN EN OPLOSSINGEN
H.1
Storingen en hun oplossingen
LET OP:
In het geval van een storing:
1. Schakel de netvoeding van het apparaat uit;
2. Schakel de veiligheidsschakelaar vóór het apparaat uit;
3. Sluit het gas af in het geval van gasmodellen en draai waterkranen dicht;
4. Wendt u tot een centrum voor technische assistentie met getraind personeel dat geautoriseerd is door de fabrikant.
Tijdens normaal gebruik van het apparaat kunnen bepaalde fouten optreden:
Storing
De ovenruimte wordt inefficiënt of
helemaal niet verwarmd.
De oventemperatuur kan niet gere-
geld worden.
De oven schakelt zichzelf uit.
Alleen voor GASMODELLEN:
De waakvlambrander ontsteekt niet.
Alleen voor GASMODELLEN:
De waakvlambrander gaat uit nadat
de ontstekingsknop losgelaten
wordt.
4. Zorg ervoor dat het veiligheidsglas op de juiste wijze in de
5. Smeer de afdichting "G" met niet-giftig siliconenvet;
6. Zet vervolgens de ringmoer vast met de vier schroeven.
Mogelijke oorzaken:
• De regelaar van de bereidingstemperatuur heeft ingegrepen.
• Beschadigde weerstanden;
• De contactspoel van de weerstand is beschadigd;
• De thermostaatsensor is beschadigd (fout "EPt1");
• Beschadigde controller.
• Storing van de operationele thermostaat;
• De oververhittingszekering van de motor is gesprongen;
• Het onderdeel van de besturingsschakeling is gesprongen;
• Elektrode zit niet goed vast of is niet op de juiste wijze aangesloten;
• Elektrische ontsteking of elektrodekabel beschadigd;
• Onvoldoende gasdruk;
• Injector waakvlam verstopt;
• Gasventiel defect.
• Thermokoppel defect of niet voldoende verwarmd door de waakvlambrander;
• Gasdruk bij ventiel laag;
• Gasventiel defect;
• Veiligheidsthermostaat (-thermostaten) afgegaan;
afdichting is gemonteerd en monteer het geheel weer
terug.
21