voordat of nadat de vier beelden zijn
opgeslagen in het geheugen.
Knoppen , , ,
1
Voer beelden uit van het videoapparaat
(bronbeelden) naar de monitor.
Deze handeling voert u uit met de knoppen
op de aangesloten apparatuur.
Weergegeven in blauw.
Geeft aan dat hier een
beeld wordt vastgelegd.
1
A
De geheugenpagina
waarin de vier
verkleinde beelden
worden opgeslagen.
Geeft aan dat de beelden op het scherm
worden verzonden vanaf bronapparatuur.
2
Druk op de knop CAPTURE op het moment dat
het beeld op het scherm verschijnt.
Het beeld wordt vastgelegd op de plek die
wordt aangegeven door de blauwe aanwijzer
op de videomonitor of door het
positienummer dat op het printerscherm
wordt weergegeven in stap 1. De blauwe
aanwijzer springt naar de volgende positie
waar een beeld kan worden vastgelegd. Het
getal verandert ook op het printerscherm.
2
5
3
Wanneer witte kaders zijn
geselecteerd, verschijnen
ze op het scherm.
S
4
50
Aantal verkleinde
afbeeldingen
1
Op dit moment wordt het beeld dat in het
geheugen is opgeslagen, weergegeven op de
videomonitor. Het beeld dat hierna wordt
weergegeven hangt echter af van de
instelling [Auto Live] (pag. 35) op het tabblad
[Function Setup] in het menu [User Setup].
Wanneer het bronbeeld wordt weergegeven,
gaat u naar stap 4.
3
Druk op de knop SOURCE/MEMORY.
Het bronbeeld verschijnt op de videomonitor.
4
Herhaal de stappen 2 en 3 totdat u vier
beelden hebt opgeslagen wanneer het
geheugenbeeld op de videomonitor blijft
staan.
Herhaal stap 2 totdat u vier beelden hebt
opgeslagen wanneer het bronbeeld op de
videomonitor verschijnt.
Een opgeslagen beeld vervangen
Voorbeeld: Wanneer u het beeld wilt
vervangen dat op de derde positie is
opgeslagen.
Gebruik de knop , , of om het
beeld in derde positie te selecteren.
Druk op de knop , , of tot de
aanwijzer bij het derde beeld blauw wordt.
1
Geef het bronbeeld weer op de
videomonitor.
Zie stap 3 voor meer details.
36
De volgende aanwijzer wordt blauw.
A
S
4
A
S
4
50
50