HET VOERTUIG STARTEN
1. Bestudeer de bedieningen en zorg dat u de werking ervan begrijpt.
2. Zorg ervoor dat iedereen zit en zich vasthoudt aan de handgrepen van de zitting of de relingen.
3. Lees de veiligheidswaarschuwingen op het dashboard en/of boven de pedalen.
4. Zorg dat de wielen in de gewenste richting gedraaid zijn.
5. Draai de contactsleutel in de stand AAN. Controleer of de weg vrij is.
6. Kies de rijrichting door de vooruit-/achteruithendel in de gewenste stand te plaatsen (F: vooruit, R: achteruit).
Wanneer de vooruit-/achteruithendel in ACHTERUIT (R) staat, geeft een zoemer een waarschuwingssignaal.
7. Druk langzaam het gaspedaal in. De parkeerrem wordt automatisch uitgeschakeld en het voertuig zet zich in
beweging. Als u het gaspedaal blijft indrukken, gaat het voertuig sneller rijden tot het de maximumsnelheid
bereikt. Zie volgende WAARSCHUWING.
∆
WAARSCHUWING
• De bestuurder moet bij het afdalen van hellingen de snelheid van het voertuig beperken.
• Alleen IQ System-voertuigen: Het motorremmen met ingedrukte pedaal of met niet-ingedrukte
pedaal kan gebruikt worden om tijdens afdalingen de snelheid te beperken. Zie De werking
controleren op pagina 18. Het terrein of andere omstandigheden kunnen het nodig maken om niet
alleen de motorrem maar ook het rempedaal te gebruiken.
HET VOERTUIG TOT STILSTAND BRENGEN
∆
WAARSCHUWING
• Door water rijden kan de werking van de remmen aantasten. Controleer de werking van de remmen
door het rempedaal voorzichtig in te drukken. Indien het voertuig niet normaal langzamer gaat
rijden, blijft u het rempedaal indrukken tot de remmen droog zijn en weer normaal werken.
∆
VOORZICHTIG
• Gebruik het rempedaal om op een helling stil te blijven staan. Gebruik het gaspedaal niet.
Om het voertuig tot stilstand te brengen, laat u het gaspedaal los en drukt u met de rechtervoet het rempedaal in
tot het voertuig volledig stopt.
HET VOERTUIG PARKEREN EN VERLATEN
1. Nadat u het voertuig tot stilstand hebt gebracht, drukt u het pedaal van de parkeerrem stevig in, tot het
blokkeert. Het voertuig kan nu niet wegrollen.
2. Draai de contactsleutel in de stand UIT en plaats de vooruit-/achteruithendel in de stand VRIJLOOP (N).
Verwijder de sleutel als het voertuig niet wordt gebruikt.
3. Alleen IQ System-voertuigen: Met de slepen-/rijdenschakelaar in de stand RIJDEN zal de nulsnelheidde-
tectie, ongeacht de stand van de vooruit-/achteruitschakelaar of de contactsleutel, voorkomen dat het voertuig
zich sneller dan 1,5 tot 3 km/u verplaatst, tenzij het gaspedaal wordt ingedrukt. Dit voorkomt dat het voertuig
(met parkeerrem uitgeschakeld) te snel zou wegrollen om te voet ingehaald te worden. Zie DS IQ System-
voertuigen op pagina 18.
pagina 20
DS Golfwagen – Elektrische voertuigen – Handleiding voor de eigenaar 2005
Instructies voor de bestuurder