2. Configureer de nominale stroom van de overstroombeveiliging en de laadpuntlimiet voor een stand alone
geïnstalleerd laadpunt.
3. Als Dynamic Power Management is geïnstalleerd, stel dan ook de capaciteit van de netaansluiting in.
Capaciteit van de netaansluiting
De nominale stroom van de hoofd-installatieautomaat of zekering bij de netaansluiting van het huis.
Beveiliging tegen te hoge stroomsterkte
U hebt het laadpunt geïnstalleerd op een specifieke beveiligingsinrichting. Gebruik de nominale stroom van die
beveiligingsinrichting om het laadpunt te configureren. Deze inrichting wordt ook wel een installatieautomaat
(overbelastingsbeveiliging) of een aardlekautomaat (overbelastings- plus aardlekbeveiliging) genoemd.
Laadlimiet van het laadpunt
Configureer de laadlimiet zoals beschreven in de specificaties van de installatieautomaat in hoofdstuk 6.4. De
waarde voor de laadgrens wordt ingesteld in Ampère en geldt voor alle fasen. Hij kan worden ingesteld in
stappen van 1 A.
Stel de limiet in op 80% van de nominale stroom wanneer de overstroombeveiliging tussen andere
elektrische componenten in een bestaande consumentenunit is ingebouwd.
Stel de limiet in op 90% van de nominale stroom, wanneer de overstroombeveiliging is ingebouwd in een
speciale behuizing met voldoende koeling, of wanneer een gelijktijdigheidsfactor van 1 is gebruikt bij het
ontwerp van de consumentenunit.
LET OP
Het laadpunt wordt aan het einde van de app-cyclus opnieuw opgestart om de configuratiewijziging
te laten ingaan.
11.4. De installatie testen
Vóór de voltooiing is het van cruciaal belang de installatie en de goede werking van het laadpunt grondig te
testen.
11.4.1. Elektrische installatie
Test de elektrische installatie met behulp van een EVSE-testadapter en een installatietester.
Meet ten minste de spanning, de externe foutlusimpedantie (Ze) en de totale foutlusimpedantie van het systeem
(Zs). Test ook de goede werking van de DC-foutdetectie en de aardlekschakelaar van het laadpunt volgens de
plaatselijke regels en voorschriften.
11.4.2. Functioneel
RFID
Zorg ervoor dat u de RFID-lezer hebt getest door met een RFID-pas te vegen om een laadsessie te starten.
Laden
Gebruik uw testadapter voor laadstations elektrische voertuigen (EVSE) om de goede werking van het laadpunt
zeker te stellen.
11.4.3. Dynamic Power Management
Wanneer Dynamic Power Management-module is geïnstalleerd:
Controleer of de lampjes PWR en EVSE op de Dynamic Power Management-module continu branden.
Het lampje van het laadstation elektrische voertuigen (EVSE) moet ook continu branden wanneer Dynamic
Power Management met de draaiknoppen is geconfigureerd.
Het GRID-lampje knippert wanneer stroom wordt gemeten, de gebruikscyclus ervan geeft de gemeten
stroomwaarde bij de netaansluiting aan.
Gebruik de Installer-app om te controleren of het energieverbruik van het huishouden correct door de DPM-
module wordt gemeten.
Installatiehandleiding – Advanced 3.0 - 17SRNL02
NL
42