Inbedrijfstelling
7.5
De bijverwarming testen
1. Start de circulatiepomp door de waarde van CIRC.POMP in te stellen op: 1 (OPTIMUM niet geselecteerd), 30-100 % (OPTIMUM geselecteerd).
2. Start de bijverwarming door de waarde van de huidige EXT. BIJVERW in te stellen op 1.
3. Controleer of de bijverwarming werkt door het menu HANDMATIG af te sluiten.
Ga vervolgens naar het menu INFORMATIE -> BEDRIJFSGEGEVENS en controleer of de temperatuur van AANV.LEIDING stijgt.
4. Keer terug naar het menu HANDMATIG en stop de bijverwarming door EXT. BIJVERW in te stellen op 0.
5. Stop de circulatiepomp door de waarde van CIRC.POMP SYST. in te stellen op 0.
7.6
De ventilator testen
1. Start de ventilator door VENTILATOR in te stellen op een waarde tussen 3 en 10 V (30 - 100 %). Controleer of de ventilator draait.
2. Stop de ventilator door de waarde van VENTILATOR in te stellen op 0.
7.7
De vierwegklep controleren
1. Start de circulatiepomp door de waarde van CIRC.POMP in te stellen op: 1 (OPTIMUM niet geselecteerd), 30-100 % (OPTIMUM geselecteerd).
2. Start de compressor door de waarde van COMPRESSOR in te stellen op 1.
3. Start de ventilator door VENTILATOR in te stellen op een waarde tussen 3 en 10 V (30 - 100 %).
4. Controleer na enkele minuten de temperatuur van de aanvoerleiding (INFORMATIE -> BEDRIJFSGEGEVENS).
5. Schakel de vierwegklep in (VIERWEGKLEP = 1).
6. Controleer of de temperatuur van de aanvoerleiding daalt.
7. Reset de vierwegklep en stop de ventilator, compressor en circulatiepomp.
7.8
Sensoren controleren
Controleer of de temperatuur van de ontdooisensor overeenkomt met de werkelijke buitentemperatuur. Dit doet u via het menu INFORMATIE -> BEDRIJFSGEGEVENS, ONTDOOI SENSOR.
Controleer de betreffende sensoren in de onderstaande tabel.
Parameter
Betekenis
BUIT
Toont de temperatuur op de buitensensor.
KAMER
Toont de temperatuur op de kamersensor.
AANV.LEIDING
Toont de temperatuur op de aanvoerleidingsensor.
De berekende aanvoertemperatuur naar het verwarmingssysteem wordt tussen haakjes weergegeven.
RETOURLEIDING
Toont de temperatuur op de retourleidingsensor.
De stoptemperatuur MAX RETOUR staat tussen haakjes.
AANV. SYSTEEM
Toont de temperatuur van de aanvoerleidingsensor van het systeem op het buffertanksysteem of als de externe bijverwarming is geactiveerd.
SHUNT-
Toont de temperatuur op de sensor van shuntgroep 1.
GROEP 1
De berekende aanvoertemperatuur voor de shuntgroep wordt tussen haakjes weergegeven.
SHUNT-
Toont de temperatuur op de sensor van shuntgroep 2.
GROEP 2
De berekende aanvoertemperatuur voor de shuntgroep wordt tussen haakjes weergegeven.
BUFFERTANK
Toont de temperatuur op de sensor voor de buffertank.
WARMWATER
Toont de temperatuur op de warmwatersensor onder voorwaarde dat warmwaterproductie is toegestaan.
INTEGRAAL
Toont de werkelijke berekende waarde voor de integraal.
KOUDEMIDDEL 1
Toont de temperatuur op koudemiddelsensor 1.
KOUDEMIDDEL 2
Toont de temperatuur op koudemiddelsensor 2.
ZWEMBAD
Toont de temperatuur op de zwembadsensor onder voorwaarde dat werking van het zwembad is toegestaan.
STROOM
Toont het stroomverbruik in ampère. Tussen haakjes wordt de instelwaarde voor MAX STROOM weergegeven.
Verschijnt alleen als STROOMBEGRENZER is geselecteerd in het menu Service.
GASTEMP.
Toont de temperatuur op de drukleidingsensor.
22
Atec
VIGFG210
Thermia Värmepumpar