Systeemwachtwoord
Als er een gebruikerswachtwoord is ingesteld, wordt de gebruiker elke keer als hij
de computer inschakelt, gevraagd dat wachtwoord op te geven. De computer kan
pas worden gebruikt als het juiste wachtwoord via het toetsenbord is opgegeven.
Configuratiewachtwoord
Het configuratiewachtwoord voorkomt dat de instellingen in de Setup Utility door
onbevoegden worden gewijzigd. Als u verantwoordelijk bent voor de instellingen
van diverse computers, is het verstandig met een configuratiewachtwoord te wer-
ken.
Als er een configuratiewachtwoord is ingesteld, verschijnt er iedere keer dat u de
Setup Utility wilt starten een wachtwoordaanwijzing. Als u een onjuist wacht-
woord invoert, verschijnt er een foutmelding. Als u drie maal achter elkaar een
onjuist wachtwoord opgeeft, moet u de computer uitzetten en opnieuw opstarten.
Als u zowel een systeem- als een configuratiewachtwoord hebt ingesteld, kunt u
een van beide wachtwoorden opgeven. Als u echter van plan bent uw configuratie-
instellingen te wijzigen, moet u het configuratiewachtwoord opgeven.
Een wachtwoord instellen, wijzigen of wissen
U kunt een wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of wissen:
Opmerking: U kunt elke combinatie van maximaal zeven tekens (A-Z, a-z en 0-9)
1. Start de Setup Utility (zie "De Setup Utility starten" op pagina 27).
2. In het menu van de Setup Utility selecteert u Security.
3. Selecteer Set Passwords. Bekijk de informatie die aan de rechterkant van het
28
Handboek voor de gebruiker
gebruiken.
scherm wordt afgebeeld.