6. Bedrijfscondities
6.1 Omgevingstemperatuur en hoogte
De omgevingstemperatuur en de hoogte waarop de opstelling
geplaatst wordt is belangrijk voor de levensduur van de motor,
omdat zij de levensduur van lagers en isolatiematerialen beïn
vloeden.
Wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan de aanbevolen
maximale omgevingstemperatuur of wanneer de opstelling hoger
dan de aanbevolen maximale hoogte boven zeeniveau geïnstal
leerd wordt (zie afb. 4), dan mag de motor niet volledig belast
worden vanwege de lagere dichtheid en het daaraan verbonden
verminderde koeleffect van de lucht. In zulke gevallen kan het
noodzakelijk zijn om een motor met een hoger vermogen te
gebruiken.
P2
-
ri
;::z
90-
—
—
—
—
•_t;;•S
S.
—
80
•
7n_
—
—
—
—
—
—
—
—
—
ZS
20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80
,
t[°Cj
Afb. 4
Het maximale vermogen van de motor hangt af van de
omgevingstemperatuur en de hoogte
Verklaring
1
0,25
-
0,55 kW MG motoren
0,75 -22 kW MG motoren, 1E211E3
2
0,75
-
450 kW MMG-H motoren, 1E2
3
0,75
-
462 kW Siemens motoren, 1E2
Voorbeeld: Een pomp met een 1,1 kW 1E2 MG motor: Als deze
pomp 4750 meter boven zeeniveau wordt opgesteld, dan mag de
motor niet meer worden belast dan 88 % van het nominale ver
mogen. Bij een omgevingstemperatuur van 75 0 C mag de motor
niet meer worden belast dan 78 % van het nominale vermogen.
Als de pomp 4750 m boven zeeniveau bij een omgevingstempe
ratuur van 75 C wordt opgesteld, dan mag de motor niet meer
worden belast dan 88 % x 78 %
=
68,6 % van het nominale ver
mogen.
6.2 Vloeistoftemperatuur
-40
-
+140 0
C .
De maximale vloeistoftemperatuur staat vermeld op het type-
plaatje van de pomp. Dit is afhankelijk van de gekozen asafdich
ting.
Voor gietijzeren EN-GJL-250 pomphuizen geeft de lokale regel
geving een maximale vloeistoftemperatuur van +120 0 C aan.
6.3 Maximale werkdruk
De voordruk
+
pompdruk moet lager zijn dan de maximale werk
druk die vermeld staat op het typeplaatje van de pomp. Door
tegen een gesloten persklep te draaien wordt de hoogste werk
druk bereikt.
6.4
Minimale voordruk
Let op de minimale voordruk om cavitatie te vermijden. Het risico
op cavitatie is hoger in de volgende situaties:
•
De vloeistoftemperatuur is hoog.
•
Het debiet is aanzienlijk hoger dan het nominale debiet van de
pomp.
•
De pomp wordt bedreven in een open systeem met zuig
hoogte.
•
De vloeistof wordt door lange leidingen gezogen.
•
De zuigomstandigheden zijn slecht.
•
De werkdruk is laag.
6.5 Maximale voordruk
De voordruk
+
pompdruk moet lager zijn dan de maximale werk
druk die vermeld staat op het typeplaatje van de pomp. Door
tegen een gesloten persklep te draaien wordt de hoogste werk
druk bereikt.
6.6 Minimaal debiet
De pomp mag niet tegen een gesloten persklep draaien aange
zien dit kan leiden tot een toename in temperatuur of vorming van
stoom in de pomp. Dit kan leiden tot schade aan de as, slijtage
van de waaier, kortere levensduur van de lagers en schade aan
pakkingbussen of mechanische asafdichtingen als gevolg van
spanningen of trillingen. Het continue debiet moet tenminste 10
% van het nominale debiet
bedragen. Het nominale debiet staat
vermeld op het typeplaatje van de pomp.
6.7 Maximaal debiet
Het maximale debiet mag niet worden overschreden omdat er
dan een risico bestaat op bijvoorbeeld cavitatie en overbelasting.
De minimale en maximale debieten kunnen worden afgelezen uit
de pagina's met capaciteitscurves in de relevante databoekjes of
uit een curve voor een specifieke pomp wanneer deze in Grund
fos Product Center wordt gekozen.
Afb. 6
Voorbeeld uit Grundfos Product Center dat minimaal
en maximaal debiet weergeeft
-J
z
(0)
(5
1
0
0
z
60
50
1000
2250
3500
4750
m
0)
'.4
5.4
0)
0
1-
Pos.
Beschrijving
32
30
1
HBO 50.32.1620153.50Hz
Pmpod Iiqz4 —Wnf
03010 t.,.,p.,.hz.
OCt
Cetliy• f000
tQ'm'
Minimaaldebiet
Maximaal debiet
S,
'.4
S,
55
20
25
00
O,V5l
Maximale werkdruk (druk boven atmosferische
druk)
—
Pompdruk
—
Voordruk
Afb. 5
Drukken in de pomp
1-
0
'.4
0
0
1-
7