Gebruik
4 Gebruik
4.1
Rijden met de Winner
Voor het rijden zijn de volgende delen beschreven in deze gebruikershandleiding:
•
Controle voor het rijden.
•
Dashboard.
•
Rijden.
•
In- en uitstappen.
•
Duwen.
•
Verkleinen.
4.1.1
Controle voor het rijden
Voor het wegrijden met de scooter is het van belang om de scooter op de
onderstaande punten te controleren:
•
Of de stoel vergrendeld is.
•
Of alle klembevestigingen van de diverse instellingen goed zijn vastgedraaid om
lostrillen te voorkomen.
•
Of de verlichting en richtingaanwijzers, zowel voor als achter werken. Schakel met de
schakelaars op het dashboard de verlichting en richtingaanwijzers in en controleer of
de lampen branden en de richtingaanwijzers knipperen.
•
Of de banden voldoende opgepompt zijn, zie 'product specificatie blad'.
•
Slecht opgepompte banden beïnvloeden de rijeigenschappen negatief.
•
Slecht opgepompte banden zorgen voor een hoger stroomverbruik, waardoor
de accu's sneller leeg raken.
•
Slecht opgepompte banden zorgen voor onnodige slijtage aan de banden.
•
Of de accu's voldoende zijn opgeladen: de groene zone van de accu-conditiemeter
geeft dit aan, zie 'dashboard'.
In de winter hebben de accu's een lagere capaciteit. Reken bij lichte
vorst op een capaciteit van ongeveer 75% en bij een temperatuur
lager dan -5 graden op ongeveer 50% van de normale capaciteit. Dit
vermindert de actieradius.
•
Of de scooter in de rijpositie staat, zie 'vrijloop scooter'.
•
Of de remmen goed functioneren, zie 'rijden met de scooter'.
Mocht ondanks alle veiligheidsmaatregelen de scooter zich onvoorspelbaar gaan
gedragen laat dan de gashendel los en neem na stilstand de contactsleutel uit het slot.
Als alles akkoord bevonden is, kan er met de scooter gereden worden.
20