5
Tastcycli: Referentiepunten automatisch vastleggen | Basisprincipes van de tastcycli 4xx bij het vastleggen van
Berekende referentiepunt opslaan
Bij alle cycli voor het vastleggen van het referentiepunt kan via
invoerparameters Q303 en Q305 worden vastgelegd hoe de
besturing het berekende referentiepunt moet opslaan:
Q305 = 0, Q303 = 1:
het actieve referentiepunt wordt in regel 0 gekopieerd, gewijzigd
en activeert regel 0, waarbij eenvoudig transformaties worden
verwijderd
Q305 niet gelijk aan 0, Q303 = 0:
het resultaat wordt in nulpunttabel regel Q305 geschreven,
nulpunt via TRANS DATUM in het NC-programma activeren
Meer informatie: Gebruikershandboek Klaartekst-
programmering
Q305 niet gelijk aan 0, Q303 = 1:
het resultaat wordt in referentiepunttabel regel Q305 geschreven,
het referentiepunt moet u via cyclus Zyklus 247 in het NC-
programma activeren
Q305 ongelijk aan 0, Q303 = -1
Deze combinatie kan alleen worden gevormd wanneer u
NC-programma's met de cycli 410 t/m 418 inlezen, die
op een TNC 4xx zijn gemaakt
NC-programma's met de cycli 410 t/m 418 inlezen, die
met een oudere softwareversie van de iTNC 530 zijn
gemaakt
bij de cyclusdefinitie de meetwaarde-overdracht via de
parameter Q303 niet bewust hebt gedefinieerd
In dergelijke gevallen komt de besturing met een
foutmelding omdat de complete handling in verband met
de REF-gerelateerde nulpunttabellen is gewijzigd en u via
parameter Q303 een gedefinieerde meetwaarde-overdracht
moet definiëren.
Meetresultaten in Q-parameters
De besturing legt de meetresultaten van de desbetreffende
tastcyclus vast in de globaal actieve Q-parameters Q150 t/m Q160.
Deze parameters kunt u in uw NC-programma blijven gebruiken. Let
op de tabel met resultaatparameters die bij elke cyclusbeschrijving is
vermeld.
162
HEIDENHAIN | TNC 640 | Meetcycli voor werkstuk en gereedschap programmeren | 10/2022
het referentiepunt