2.
Haal de parkeerrem aan.
3.
Druk de schakelaar van de maaiaandrijving in
de I
NGESCHAKELDE
4.
Raak met uw voet het tractiepedaal niet aan.
5.
Draai het sleuteltje naar de stand S
Opmerking:
De startmotor mag de motor niet
laten draaien wanneer de schakelaar van de
maaidekaandrijving in de stand I
staat.
De interlock voor de
maai-/hefhendel en de startmotor
bij starten controleren
1.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
2.
Haal de parkeerrem aan.
3.
Druk de schakelaar van de maaiaandrijving in
de stand U
ITSCHAKELEN
4.
Raak met uw voet het tractiepedaal niet aan.
5.
Hou de maai-/hefhendel naar voren terwijl u het
sleuteltje naar de stand S
Opmerking:
De startmotor mag de motor niet
laten draaien terwijl u de maai-/hefhendel naar
voren houdt.
De interlock voor de parkeerrem
en de dodemansinrichting van de
stoel bij lopen controleren
1.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
2.
Haal de parkeerrem aan.
3.
Druk de schakelaar van de maaiaandrijving in
de stand U
ITSCHAKELEN
4.
Raak met uw voet het tractiepedaal niet aan.
5.
Start de motor.
6.
Zet de parkeerrem vrij.
7.
Ga van de bestuurdersstoel.
Opmerking:
De motor moet afslaan als u niet
op de bestuurdersstoel zit en de parkeerrem
vrijgezet is.
De interlock voor de parkeerrem
en het tractiepedaal bij lopen
controleren
1.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
2.
Haal de parkeerrem aan.
3.
Druk de schakelaar van de maaiaandrijving in
de stand U
ITSCHAKELEN
stand.
.
TART
NSCHAKELEN
.
draait.
TART
.
.
4.
Raak met uw voet het tractiepedaal niet aan.
5.
Start de motor.
6.
Druk het tractiepedaal in.
Opmerking:
de parkeerrem I
tractiepedaal ingedrukt is.
De interlock voor het tractiepedaal
en de dodemansinrichting van de
stoel bij lopen controleren
1.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
2.
Haal de parkeerrem aan.
3.
Druk de schakelaar van de maaiaandrijving in
de stand U
ITSCHAKELEN
4.
Raak met uw voet het tractiepedaal niet aan.
5.
Start de motor.
6.
Zet de parkeerrem vrij.
7.
Ga van de bestuurdersstoel.
8.
Druk het tractiepedaal in.
Opmerking:
de seconde afslaan als u niet op de
bestuurdersstoel zit en het tractiepedaal indrukt.
De parkeerrem controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
1.
Start de motor, breng de maai-eenheden
omhoog, zet de parkeerrem vrij en rijd de
machine naar een open, vlak terrein.
2.
Stel de parkeerrem in werking
3.
Trap het tractiepedaal in om vooruit te rijden.
Opmerking:
met de parkeerrem ingeschakeld, moet u
de parkeerrem afstellen; zie
afstellen (bladz.
29
De motor moet afslaan als
is en het
NGESCHAKELD
.
De motor moet binnen
(Figuur
Figuur 32
Indien de machine vooruitrijdt
De parkeerrem
58).
32).
g332418