Instellingen 3/3:
A.
B.
C.
31
200
201
202
203
204
201
Bedieningshandleiding – multifunctiemeetapparaat T3000
200 Bepaalt de eenheid voor volumestroom:
3
3
3
m
/s, m
/min, m
/h, l/min
201 Met CAL kan een eenpuntskalibratie (nulpuntverschuiving)
worden uitgevoerd voor de geselecteerde sensorweergaven.
Alle sensoren zijn al vanuit de fabriek gekalibreerd en beschik-
ken over een bijbehorende fabriekskalibratiekarakteristiek.
Bij eenpuntskalibratie wordt door het opgeven van een com-
pensatiewaarde (offset) een globale kalibatiecurveverschui-
ving uitgevoerd, die geldt voor het gehele meetbereik!
De in te voeren offset is de waarde waarmee de kalibatiecurve
wordt verschoven.
Voorbeeld:
De weergegeven waarde is altijd 5 te hoog.
=> wijziging van de offset voor dit meetkanaal met -5
Vanuit de fabriek staat de offsetwaarde bij de meeste sensor-
typen op 0.0. Een wijziging van de offsetwaarde zorgt voor het
automatisch resetten van de meetwaarden.
Het waardenbereik voor de offset is afhankelijk van het betref-
fende sensortype en de te meten eenheid. Bij de invoer van
waarden buiten het betreffende waardenbereik wordt een
foutmelding gegeven waarbij de instelgrenzen worden aange-
geven.
De verschuiving wordt in de meeste SDI-sensoren opgeslagen
en zo ook meegenomen bij toekomstige metingen.
Houd er rekening mee, dat de aanpassing bij stromingssenso-
ren via een factor gebeurt. Vanuit de fabriek staat de CAL-
waarde hierbij op 1.0, hetgeen overeenkomt met 100 %.
Voorbeeld:
Een instelling van 0.9 zou een aanpassing naar 90 % beteke-
nen en zo een verlaging met de factor 10 % betekenen.
(Meetwaarde in eerste instantie: 10 m/s; naderhand: 9 m/s)
Een instelling van 1.2 zou een aanpassing naar 120 % beteke-
nen en zo een verhoging met de factor 20 % betekenen.
(Meetwaarde in eerste instantie: 10 m/s; naderhand: 12 m/s)
Een uitzondering vormt de aanraak-temperatuurmeting met
een oppervlaktevoeler op NTC-basis (bijv. TS131SDI).
Hierbij gebeurt het instellen van de offset-waarde via het
instelmenu van de sensor (zie afbeelding B. en C.) De inge-
stelde offset-waarde wordt hierbij in het apparaat opgeslagen
en niet in de sensor. Dit betekent dat alle aangesloten senso-
ren van hetzelfde type ook met deze offset-aanpassing wer-
ken!
202 Instellingen voor het dauwpunt vastleggen, zie scherm D.
203 Instellingen voor NTC-sensoren (bijv.: TS131SDI)
204 Offset-waarde voor éénpuntskalibratie bij NTC-sensoren
invoeren (bijv. TS131SDI).
NL