Stap 3 Het beeld kadreren
1
Houd de camera gereed.
• Zorg dat uw vingers, haar, camerariem en andere zaken niet voor het objectief, flitser,
AF-hulpverlichting en microfoon komen.
• Als u "staand" opnamen maakt, draait u de camera op zo'n manier dat de ingebouwde
flitser zich boven de lens bevindt.
2
Kadreer het beeld.
• Richt de camera op een onderwerp.
• Als de camera een onderwerpstand bepaalt, verander
het pictogram van de opnamestand (A24).
B
Opmerkingen over
• Afhankelijk van de opnamecondities is het mogelijk dat de camera niet altijd de gewenste
onderwerpstand kiest. Selecteer in dat geval een andere opnamestand.
• Zodra u de digitale zoom activeert, wordt het opname-onderwerp ingesteld op U.
C
Een statief gebruiken
• In de volgende situaties wordt aangeraden om een statief te gebruiken om trillingen van de
camera tegen te gaan.
- Bij fotograferen op een donkere plaats met de flitsstand (A50) ingesteld op W (uit) of in een
stand waarvan de flitser is gedeactiveerd
- Bij fotograferen in de telezoomstand
• Als u een foto wilt maken met de camera op een statief, moet u Vibratiereductie instellen in het
setup-menu (A94) op Uit.
26
G
(eenvoudige auto) stand
15m
15m
15m
29m 0s
29m 0s
29m 0s
1010hPa
1010hPa
1010hPa
970
970
970