Muurdoorvoeringen
Om de verbindingen tussen binnenunit en buitenunit te
kunnen realiseren, zijn muurdoorvoeringen
onvermijdbaar. Let u op de volgende punten:
à
In de muur moet een gat van minstens 70 mm door-
snede worden geboord.
Het gat moet van binnen naar buiten een afschot van
à
minstens 10 mm hebben.
Controleer voor het begin van de werkzaamheden
à
dat er op de boorplek geen toevoerleidingen (water
etc.) aanwezig zijn.
Wij raden u aan de binnenkant van het gat te voeren
à
of b.v. met een pvc-buis te bekleden om bescha-
diging van de leidingen te voorkomen.
Stuurleiding
Koudemiddel-
inspuitleiding
Bij gebruik van REMKO koudemiddel verbindings-
à
leidingen dient de elektrische stuurleiding bouwzijdig
te worden geleverd.
Het muurgat moet daarom aangepast worden, af-
hankelijk van de bouwzijdig gebruikte leidingen.
Na de montage dient de muurdoorvoering met een
à
geschikte dichtingsmassa te worden gesloten.
Gebruik geen cement– of kalkhoudend materiaal.
Minimale vrije ruimte
In de onderstaande afbeelding zijn de minimale vrije
ruimten aangegeven die voor een storingsvrije werking
van de apparaten nodig zijn.
Deze afstanden zijn noodzakelijk voor een ongehinderde
luchtaanzuig en -uitblaas, voor onderhoud en reparatie-
werkzaamheden en tevens om beschadiging van het
apparaat te voorkomen.
RKS 510
RKS 513
A
200 mm
B
700 mm
C
D
100 mm
8
Koudemiddel-
zuigleiding
Condensaatleiding
RKS 518
RKS 524
300 mm
900 mm
400 mm
175 mm
Plaats van opstelling van de buitenunit
De buitenunit moet op een horizontale, vlakke en sta-
biele plaats opgesteld worden. Zorg bovendien dat het
apparaat niet kan omkantelen.
De buitenunit kan zowel buiten als ook binnen in een
gebouw geplaatst worden. Indien u de buitenunit buiten
opstelt, let dan op de volgende aanwijzingen om het ap-
paraat tegen weersinvloeden te beschermen.
Regen:
Bij vloer– of dakopstelling moet tussen apparaat en
vloer/dak een afstand van minimaal 10 cm (maat X in
de onderstaande tekening) vrij gehouden worden.
Een vloerconsole is als accessoire verkrijgbaar.
Dit helpt bij regen vervuiling en roestvorming door
spatwater te voorkomen.
Zon:
De lamellenwisselaar (condensor en condensator) van
de buitenunit is een warmteafgevend onderdeel.
Zoninstraling verhoogt de temperatuur van de lamellen
nog eens extra en reduceert zodoende de warmte-
afgifte van de lamellenwisselaar.
De buitenunit dient naar mogelijkheid aan de noordkant
van het gebouw te worden geplaatst.
Bouwzijdig dient eventueel voor beschaduwing gezorgd
te worden. Dit kan b.v. een klein afdakje zijn. De uittre-
dende warme luchtstroom mag hierdoor echter niet wor-
den beïnvloed.
Wind:
Als het apparaat voor het merendeel in een winderige
omgeving wordt geïnstalleerd, dient erop gelet te wor-
den dat de uittredende warme luchtstroom met de hoofd-
windrichting wordt uitgeblazen.
Wind
Indien dit niet mogelijk is, moet bouwzijdig eventueel in
een windbescherming worden voorzien. Let op dat de
windbescherming de luchttoevoer van het apparaat niet
belemmert.