83300007 1/2019-02 La
Montage- en bedieningsrichtlijnen
Gasbrander WG40.../1-A ZM-LN
6. Werkingspunt P1 regelen
Op toets [-] drukken.
P9 wordt opgeslagen.
De brander loopt naar werkingspunt P8.
CO-gehalte van de verbranding controleren en evt. verbrandingswaarde via de
positie van de gassmoorklep [G] aanpassen.
Op toets [-] drukken.
De brander loopt naar het volgende werkingspunt.
Stappen bij elk werkingspunt herhalen, tot P1 bereikt is.
Wij werkingspunt P1 mag het toertental niet lager liggen dan 30 %.
Aanbevolen toerental: 50 %.
In het werkingspunt P1 moet het minimale toerental 50 % nagestreefd worden;
daarbij de verbrandingswaarden en de vlamstabiliteit in acht nemen.
Toerental met toetsen [L/A] en [ENTER] langzaam reduceren, daarbij in
afwisseling luchtkleppositie met toets [L/A] openen.
Het werkingspunt P1 moet binnen het arbeidsveld liggen [hfst. 3.4.6].
Gasdebiet bepalen en evt. via gassmoorkleppositie [G] aanpassen.
Verbrandingswaarden controleren.
Verbrandingsgrens bepalen en luchtovermaat van ca. 20 ... 25 % via
luchtkleppositie [L/A] instellen.
7. Ontstekingslast regelen
Het ontstekingstoerental mag niet lager zijn dan 70 %.
Op toets [-] drukken.
De brander loopt naar werkingspunt P0 (ontstekingspositie).
Verbrandingswaarden bij werkingspunt P0 (ontstekingspositie) controleren.
O
-gehalte van 4 ... 5 % via de positie van de gassmoorklep [G] instellen.
2
Mengdruk controleren.
De mengdruk in ontstekingspositie moet tussen 0,5 ... 2,0 mbar liggen.
Mengdruk evt. via luchtkleppositie [L/A] aanpassen.
61-128
7 Inbedrijfstelling