I
NSTALLATIE
vulstuk
22
Bij modellen met omkasting
•
Houd rekening met de punten waar kabels en leidingen
kunnen worden ingevoerd.
Aansluiting is mogelijk via de bodem of, na uitnemen van
het vulstuk, via de opening in de zijkap. Bij plafondmodel-
len moet bij aansluiting via de bodem de onderplaat wor-
den verwijderd.
2.9.2 Vorstbeveiliging
Alleen bij modellen met ventilatie
c
Let op:
Het toestel is voorzien van een vorstbeveiligingsthermos-
taat. Deze reduceert de kans op bevriezing, maar geeft
géén volledige beveiliging.
Voorkom bevriezing van de warmtewisselaar:
-
Zorg voor een constante circulatie van het water op de
juiste temperatuur.
-
Voeg bij stilstand in de winterperiode glycol aan het
water toe.
2.9.3 Waterleidingen aansluiten
1. Leg de waterleidingen aan en sluit ze aan op de knelkoppe-
lingen.
c
Let op:
Draai de knelkoppelingen goed aan.
2. Vul de CV- en/of KW-installatie.
3. Ontlucht de warmtewisselaar.
4. Controleer de aansluitingen op lekkage.
2.9.4 Condensafvoer aansluiten
Alleen bij modellen met waterkoeling
Het toestel is voorzien van een condensverzamelbak met een
afvoer van Ø 15 mm.
Plafondmodellen met omkasting én koeling hebben standaard
een condensafvoerpomp.
V
ENTILATORCONVECTOR