452235.66.06 · 05/2012 · Rei
Montage- en bedieningsrichtlijnen
WWP S 6 ID - WWP S 18 ID
7.5
Elektrische aansluiting
7.5.1
Algemeen
Bij de inbedrijfstelling dienen zowel de nationale alsook de betreffende VDE-veilig-
heidsvoorschriften, in het bijzonder VDE 0100 en de technische aansluitvoorwaarden
van het energiebedrijf en de netbeheerders te worden nageleefd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie van de warmtepomp mag de warmte-
pompmanager niet uitgeschakeld worden, en moet er stroming door de warmtepomp
plaatsvinden.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord. Daarom is er afhankelijk van
de interne weerstand van een meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten
zijn, een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
Op de regelaar-klemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J19; N1-J20; N1-J23; N1-J24 en de
klemmenstrook X3; X5.1 is lage spanning aanwezig. Wanneer er door bedradingsfou-
ten aan deze klemmen netspanning aangelegd wordt, vernietigt dit de warmtepomp-
manager.
7.5.2
Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De 4-aderige kabel voor het vermogensdeel van de warmtepomp wordt van de
stroommeter van de warmtepomp via de beveiliging van de energiebedrijfsblokke-
ring (indien vereist) in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een al-
polige afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. een veilig-
heidsschakelaar van het energiebedrijf) en een alpolige vermogensschakelaar met
één uitschakeling voor alle buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek vol-
gens toestelinformatie).
OPGELET!
Let op het rechtsdraaiende veld: Bij een verkeerde bedrading wordt het opstarten van
de warmtepomp verhinderd. Een desbetreffende aanwijzing wordt in de
warmtepompmanager weergegeven (bedrading aanpassen).
2. De 3-aderige voedingsleiding voor de warmtepompmanager (verwarmingsregelaar
N1) wordt in de warmtepomp
geleid.
Aansluiting van de stuurleiding op het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X2: L/N/PE.
Het stroomverbruik van de warmtepomp vindt u bij de productinformatie of op het
typeplaatje.
De kabel (L/N/PE~230V, 50Hz) voor de WPM moet onder permanente spanning
zijn en moet om deze reden voor de energiebedrijfsblokkering afgetakt resp. op de
huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders gedurende de energiebe-
drijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3. De energiebedrijfsblokkering (K22) met 3 hoofdcontacten (1/3/5 // 2/4/6) en een
hulpcontact (NO-contact 13/14) moet op de capaciteit van de warmtepomp pas-
sen en ter plaatse geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de energiebedrijfsblokkering (13/14) wordt van de klem-
menstrook X3/G naar de inplugstekker X3/A1 doorgelust. LET OP! Lage span-
ning!
4. De veiligheidsschakelaar (K20) voor het dompelweerstand (E10) moet voor mono-
energetische installaties (2e WB) bij de capaciteit van het verwarmingselement
passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De besturing (230VAC) vindt plaats
vanuit de warmtepompmanager via de klemmen X2/N en X2/K20.
5. De veiligheidsschakelaar (K21) voor de flensverwarming (E9) in de sanitairwater-
boiler moet bij de capaciteit van de radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd
worden. De besturing (230VAC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via
de klemmen X2/N en X2/K21.
13