452235.66.06 · 05/2012 · Rei
Montage- en bedieningsrichtlijnen
WWP S 6 ID - WWP S 18 ID
Min. debiet verwarmingswater
Het minimale debiet verwarmingswater van de warmtepomp dient in elke bedrijfstoe-
stand van de verwarmingsinstallatie gegarandeerd te zijn. Deze kan b.v. door installatie
van een dubbele differentiedrukloze verdeler of van een overloopventiel worden bereikt.
De instelling van een overloopventiel wordt in het hoofdstuk inbedrijfstelling uitgelegd.
OPMERKING
Het gebruik van een overloopventiel is alleen bij vloer- of wandverwarming en een max.
debiet verwarmingswater van 1,3 m³/h aan te bevelen. Bij niet in acht nemen kunnen er
storingen in de installatie ontstaan.
Vorstbeveiliging bij kans op vorst
Indien de warmtepompmanager en de verwarmings-circulatiepompen bedrijfsklaar zijn,
werkt de vorstbeveiliging van de warmtepompmanager. Bij buitenbedrijfstelling van de
warmtepomp of bij stroomuitval moet de installatie worden geleegd. Bij warmtepomp-
systemen waarbij stroomuitval niet herkend kan worden (vakantiehuis), moet de ver-
warmingskring met een geschikte vorstbeveiliging worden gebruikt.
7.3
Aansluiting aan de kant van de warmtebron
De aansluiting dient als volgt te worden uitgevoerd:
De glycolwaterleiding op het vertrek en de terugloop warmtebron van de warmtepomp
aansluiten. Daarbij moet het hydraulische basisschema in acht genomen worden.
OPGELET!
In de warmtebroningang van de warmtepomp moet het bijgevoegde filter worden
gemonteerd om de verdamper tegen verontreiniging te beschermen.
Bovendien moet een afscheider van microluchtbellen in het warmtebronsysteem wor-
den ingebouwd.
Het glycolwater moet vóór het vullen van de installatie worden vervaardigd. De concen-
tratie glycolwater moet minimaal 25 % zijn. Hierdoor is een vorstvrijheid tot -14 °C ge-
waarborgd.
Er mogen uitsluitend antivriesmiddelen op mono-ethyleenglycol- of propyleenglycolba-
sis worden gebruikt.
Het warmtebronsysteem moet worden ontlucht en op dichtheid worden gecontroleerd.
OPGELET!
Het glycolwater moet ten minste voor 25 % uit een vorstbeveiliging op mono-
ethyleenglycol- of propyleenglycolbasis bestaan en moet voor het vullen worden
gemengd.
OPMERKING
Indien nodig, kan het gebruiksgebied tot een inlaattemperatuur glycolwater van -10 °C
worden uitgebreid. In dit geval moet de minimale concentratie glycolwater op 30%
worden aangepast. (bevriezingstemperatuur -17 °C)
OPGELET!
De maximale testdruk bedraagt verwarmings- en glycolwaterzijdig 6,0 bar(ü). Deze
waarde mag niet worden overschreden.
10