12.1 Kabelverbinding van de besturingseenheid en
functie-eenheid
Voordat u de besturingseenheid op de orthese fixeert, moet u de
aansluitkabel op de functie-eenheid van het systeemkniegewricht
en op de besturingseenheid aansluiten.
1 Steek de aansluitkabel in de aansluiting van de functie-eenheid
(afb. 24) en draai de gekartelde schroefdraadbus vast.
2 Zet de kabelafdekking op het aansluitpunt en zet deze vast met
behulp van de meegeleverde verzonken schroef (afb. 25).
3 Steek de aansluitkabel in de aansluiting van de besturingseenheid
(afb. 26) en draai de gekartelde schroefdraadbus vast.
4 Zet de besturingseenheid met behulp van de meegeleverde verzonken
schroeven aan de ortheseschaal vast.
13. Controle van de basisopbouw van de orthese
Let vóór de ingebruikname op een correcte opbouw van de orthese.
Daarna kunt u met de Expert-app verdere instellingen bij de orthese
uitvoeren. Meer informatie over de correcte opbouw van de orthese
vindt u in de online-tutorials Checking the Orthosis' Alignment –
Dynamically (zie QR-code, afb. 27) en Checking the Orthosis'
Alignment – Statically (zie QR-code, afb. 28) op de website van
FIOR & GENTZ en op ons YouTube-kanaal.
Op de werkbank
Onafhankelijk van de plantairflexie is bij automatische systeemknie-
gewrichten een gerichte instelling van de dorsaalaanslag noodzakelijk
voor een correcte werking van de orthese. De dorsaalaanslag beïnvloedt het moment van
ontgrendelen van het systeemkniegewricht in mid stance. Bovendien zorgt deze ervoor dat
op de orthese of het systeemkniegewricht een extensiemoment wordt uitgeoefend dat voor
het ontgrendelen noodzakelijk is.
Zet het voetgedeelte van de orthese vast in de schoen van de patiënt en zet de orthese op
de werkbank.
De dorsaalaanslag van het systeemenkelgewricht moet daarbij zodanig ingesteld zijn dat
de loodlijn van het midden van de bovenbeenschaal loodrecht naar beneden ventraal vóór
het systeemenkelgewricht tussen enkeldraaipunt en afrollijn loopt.
Statisch bij de patiënt
Voor de controle van de correcte statische opbouw van de orthese moet de patiënt de
orthese dragen en met parallel t.o.v. elkaar staande voeten rechtop staan. Vanaf opzij
bekeken moet de loodlijn van het zwaartepunt van het lichaam loodrecht naar beneden
ventraal vóór het systeemenkelgewricht tussen enkeldraaipunt en afrollijn lopen. Het
verloop van de loodlijn op kniehoogte blijkt uit de individuele uitgangspositie. Door het
dragen van de orthese ontstaan vervormingen van zachte delen. Deze vervormingen bewerkstelligen een verplaat-
sing van de loodlijn naar voren. Houd hier rekening mee door een eventuele bijstelling van de dorsaalaanslag.
Als de dorsaalaanslag correct is ingesteld, ontstaat een hefboomwerking tussen voorvoet en onderbeen
(activering van de hefboomwerking van de voorvoet). Dit brengt de patiënt in een stabiel evenwicht
(hij is in staat zichzelf in balans te houden) en produceert het noodzakelijke kniestrekkende moment.
18
Afb. 24
Afb. 25
Afb. 26
Afb. 27
Afb. 28