8 Zet de kaarthouderbeugel terug en zet deze vast met de schroef.
KENNISGEVING:
dan eerst aan op het netwerkapparaat en pas daarna op de computer.
9 Plaats de computerbehuizing terug, sluit de computer en apparaten
opnieuw op het lichtnet aan en zet ze vervolgens aan.
10 Verwijder het stuurprogramma van de kaart van het besturingssysteem.
11 Indien u een geluidskaart hebt verwijderd:
Open System Setup (zie "System Setup" op pagina 172),
a
ga naar Onboard Devices (ingebouwde apparatuur) en selecteer
Integrated Audio (geïntegreerde audio), en wijzig vervolgens
de instelling in On (aan).
Sluit externe audioapparaten aan op de audioaansluitingen op
b
het achterpaneel van de computer (zie "Connectoren op het
achterpaneel" op pagina 19).
12 Indien u een ingebouwde netwerkconnector hebt verwijderd:
Open System Setup (zie "System Setup" op pagina 172),
a
ga naar Onboard Devices (ingebouwde apparatuur) en selecteer
Integrated NIC (geïntegreerde NIC), en wijzig vervolgens de
instelling in On (aan).
Sluit de netwerkkabel aan op de geïntegreerde aansluiting op
b
het achterpaneel van de computer (zie "Connectoren op het
achterpaneel" op pagina 19).
116
Onderdelen verwijderen en installeren
Als u een netwerkkabel gaat aansluiten, sluit die