3
Selecteer [AF-veld] met de vierwegbesturing (23).
4
Druk op de vierwegbesturing (5).
Er verschijnt een afrolmenu.
5
Wijzig het autofocusveld met de vierwegbesturing (23).
6
Druk op de knop 4.
De instelling wordt opgeslagen.
Welke standen beschikbaar zijn, hangt af van de geselecteerde opnamestand.
Zie "Beschikbare functies voor elke opnamefunctie" (p.210) voor details.
Automacro instellen
Wanneer [Automacro] is ingesteld op O (Aan), wordt de scherpstelling indien
nodig aangepast aan het macrobereik (afstand tot het onderwerp is 10 cm tot
50 cm), zelfs als de scherpstelling is ingesteld op = (Standaard).
Wanneer deze functie is uitgeschakeld en de scherpstelling is ingesteld op =
(Standaard), werkt de AF alleen binnen het standaardbereik en wordt er niet
scherpgesteld in het macrobereik.
Wanneer de scherpstelling is ingesteld op q (Macro) of
wordt de scherpstelling alleen aangepast binnen het betreffende macrobereik en
wordt er niet scherpgesteld binnen het standaardbereik.
1
Selecteer [AF-instelling] in het menu [A Opnemen] met de
vierwegbesturing (23).
2
Druk op de vierwegbesturing (5).
Het scherm [AF-instelling] verschijnt.
3
Selecteer [Automacro] met de vierwegbesturing (23).
4
Selecteer [O (Aan)/P (Uit)] met de vierwegbesturing (45).
De instelling wordt opgeslagen.
Het = Hulplicht instellen (AF Hulplicht)
In het donker komt er licht uit de camera om het scherpstellen te
vergemakkelijken. U kunt dit licht in- of uitschakelen.
1
Selecteer [AF-instelling] in het menu [A Opnemen] met de
vierwegbesturing (23).
(Macro vanop 1cm),
3
91