Rosemount Inc.
NL
Vereisten voor montage
Zie Figuur 3-7 voor voorbeelden van de volgende montageconfiguraties.
Meting van vloeistofflow
• Installeer poorten op de zijkant van de leiding om te voorkomen dat er zich
afzetting vormt op de procesisolators van de transmitters.
• Monteer de transmitter naast of onder de poorten zodat de gassen in de
procesleiding afgevoerd kunnen worden.
• Monteer de afvoer/ontlastingsklep omhoog gericht zodat de gassen afgevoerd
kunnen worden.
Meting van gasflow
• Installeer poorten in de boven- of zijkant van de leiding.
• Monteer de transmitter naast of boven de poorten zodat vloeistof in de
procesleiding afgevoerd kan worden.
Meting van stoomflow
• Installeer poorten in de zijkant van de leiding.
• Monteer de transmitter onder de poorten om ervoor te zorgen dat de
impulsbuizen met condensaat gevuld blijven.
• Vul de impulsleidingen met water om te voorkomen dat de stoom direct in
contact komt met de transmitter, en om er voor te zorgen dat de meting op
accurate wijze start.
NB
In toepassingen met stoom of andere toepassingen met hoge temperaturen mag de temperatuur bij de
Coplanar procesflenzen niet hoger zijn dan 250 °F (121 °C) voor transmitters met siliconenvulling of 185 °F
(85 °C) voor inerte vulling. In vacuümtoepassingen dalen deze temperatuurlimieten tot 220 °F (104 °C) voor
siliconenvulling en 160 °F (71 °C) voor inerte vulling.
Figuur 3-7. Voorbeelden van transmitterinstallatie
GASTOEPASSING
Flow
VLOEISTOFTOEPASSING
Flow
Flow
Flow
3-8
STOOMTOEPASSING