Algemeen overzicht
van de machine
Figuur 12
1. Motor
2. Bedieningspaneel
3. Rolbeugel
4. Stoel
Bedieningsorganen
Tractiepedaal
Het tractiepedaal
(Figuur
machine vooruit en achteruit laten rijden en tot
stilstand brengen. U moet de bovenkant van het
pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant
van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen
als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal naar
de
laten komen om de machine te
NEUTRAALSTAND
stoppen. Laat uw hiel niet op de onderzijde van het
pedaal rusten als u vooruit rijdt
5. Stuurwiel
6. Tractiepedaal
7. Voetsteun
8. Maai-eenheden
13) heeft 3 functies: de
(Figuur
14).
1. Tractiepedaal
2. Rempedaal
g213344
Rempedaal
Druk het rempedaal
tot stilstand te brengen; de trommelremmen van de
tractiewielen worden dan geactiveerd.
Parkeerremklepje
Om de parkeerrem in te schakelen, trapt u
het rempedaal in en drukt u vervolgens het
parkeerremklepje in
werking te stellen. U schakelt het klepje uit door
het rempedaal in te trappen. Stel de parkeerrem in
werking voordat u de machine verlaat.
Gashendel
Met de gashendel
van de motor regelen. U verhoogt het toerental van
de motor door de gashendel naar de stand S
bewegen; u verlaagt het toerental van de motor door
de gashendel naar de stand L
maar hierdoor schakelt u de motor niet uit.
16
Figuur 13
3. Parkeerremklepje
Figuur 14
(Figuur
13) in om de machine
(Figuur
13) om de remmen in
(Figuur
15) kunt u de snelheid
te bewegen,
ANGZAAM
g032580
g032581
te
NEL