Bedieningsorganen
Figuur 12
1. Koppelingsstang
2. Hendel van
maaiaandrijving
3. Vergrendeling parkeerrem
4. Hendel van bedrijfsrem
g271082
5. Gashendel
6. Urenteller
7. Hefbeugel
8. Aan-/Uit-schakelaar
Koppelingsstang
Gebruik de koppelingsstang
tractieaandrijving in of uit te schakelen.
•
De tractieaandrijving inschakelen: Trek omhoog
en houd de stang tegen de handgreep.
•
De tractieaandrijving uitschakelen: Laat de
stang los.
Gashendel
Gebruik de gashendel
motortoerental te regelen.
•
Het motortoerental verhogen: Draai de hendel
naar onder.
•
Het motortoerental verlagen: Draai de hendel
naar boven.
Aan-/Uit-schakelaar
U kunt de motor aan of uit zetten met de schakelaar
(Figuur
12).
•
De motor starten: Duw het bovenste gedeelte
van de schakelaar naar beneden.
•
De motor uitzetten: Duw het onderste gedeelte
van de schakelaar naar beneden.
Hendel van bedrijfsrem
Gebruik de bedrijfsrem
te vertragen of te stoppen. Trek de hendel naar de
handgreep om de bedrijfsrem in te schakelen.
Vergrendeling parkeerrem
Gebruik de vergrendeling van de parkeerrem
12) om de parkeerrem in te schakelen wanneer u weg
bent van de machine.
•
De parkeerrem in werking stellen: Schakel de
hendel van de bedrijfsrem in en houd deze vast,
draai de vergrendeling van de parkeerrem naar
u toe.
•
De parkeerrem uitschakelen: Trek de hendel
van de bedrijfsrem naar de handgreep.
Hendel van maaiaandrijving
Gebruik de hendel van de maaiaandrijving
om de maai-eenheid in of uit te schakelen terwijl de
koppelingsstang ingeschakeld is.
•
De maai-eenheid inschakelen: Zet de hendel
naar beneden.
•
De maai-eenheid uitschakelen: Zet de hendel
naar boven.
11
(Figuur
12) om de
(Figuur
12) om het
(Figuur
12) om de machine
(Figuur
(Figuur
12)