Luchtevacuatie
Veiligheidsmaatregelen
LET OP
● Gebruik een vacuümpomp met een meetwaarde lager dan
-0,1 MPa en een luchtafvoercapaciteit van meer dan 40 L/
min.
● De buitenunit moet niet vacuüm gezogen worden. Open
de gas- en vloeistofafsluiters van de buitenunit
NIET.
● De gecombineerde drukmeter moet na 2 uur -0,1 MPa of
minder aangeven. Als de meetwaarde na 3 uur gebruik nog
steeds meer dan -0,1 MPa aangeeft, moet u controleren of
er een gaslek is of er zich water in de leiding bevindt. Als
er geen lek is, moet u opnieuw gedurende 1 of 2 uur een
evacuatie uitvoeren.
● Gebruik GEEN koelmiddelgas om het systeem te
evacueren.
Evacuatie-instructies
Voordat u de manometerset en vacuümpomp gebruikt, moet u
hun bedieningshandleiding doornemen om kennis op te doen
over hun gebruik.
Gecombineerde drukmeter
-76 cmHg
Lagedrukventiel
Aanvoerslang
1. Verbind de aanvoerslang van de manometerset met de
servicepoort op het lagedrukventiel van de buitenunit.
2. Verbind een andere aanvoerslang van de manometerset met
de vacuümpomp.
3. Open de lagedrukzijde van de manometerset. Houd de
Manometerset
Drukmeter
Hogedrukventiel
Aanvoerslang
Vacuümpomp
Lagedrukventiel
Fig. 13.1
hogedrukzijde gesloten.
4. Schakel de vacuümpomp in om het systeem te evacueren.
5. Voer het vacuümzuigen gedurende minstens 15 minuten uit,
of totdat de gecombineerde drukmeter -76 cmHG (-1x105
Pa) aangeeft.
6. Sluit de lagedrukzijde van de manometerset en schakel de
vacuümpomp uit.
7. Wacht 5 minuten en controleer hierna of er geen wijziging is
in de druk van het systeem.
OPMERKING: Als de druk van het systeem niet gewijzigd is,
draait u de dop van het hogedrukventiel los. Als er zich wel een
wijziging heeft voorgedaan, kan dit wijzen op een gaslek.
8. Plaats een zeskantsleutel in het hogedrukventiel en open
het ventiel door de sleutel 90° tegen de klok in te draaien.
Luister of er gas uit het systeem ontsnapt en sluit het ventiel
na 5 seconden.
Ventiellichaam
Ventielromp
9. Kijk gedurende 1 minuut naar de manometer om er zeker
van te zijn dat er zich geen drukwijziging voordoet. De
manometer moet een waarde aangeven die iets hoger is dan
de atmosferische druk.
10. Verwijder de aanvoerslang uit de servicepoort.
11. Open het hogedruk- en lagedrukventiel met de
zeskantsleutel.
VENTIELROMPEN ZACHTJES OPENEN
Wanneer u de ventielrompen opent, draait u aan de
zeskantsleutel tot deze tegen de stopper botst. Probeer het
NIET verder te openen door het ventiel te forceren.
12. Draai de ventieldoppen eerst handmatig vast en gebruik dan
13
Flaremoer
Dop
Fig. 13.2
◄ Pagina 35 ►