Buitenbouwtoestellen
1. Indien het toestel bestemd is voor buitenbouw,
controleer dan bij levering of het toestel hiervoor
geschikt is.
Bij installatie van een buitenbouwtoestel in een,
voor het publiek, toegankelijke plaats, moet het
door een omheining worden afgeschermd.
Bij buitenbouwtoestellen kan men zich eventueel
een toegang verschaffen tot het gebouw via het
luchtdistributiesysteem. Veiligheidshalve is het
aan te raden om hier de nodige voorzorgs-
maatregelen te treffen en de veiligheidsdienst
hierover in te lichten.
Alle modellen
2. Overtuig U ervan dat alle richtlijnen i.v.m.
luchttoevoer en ventilatie worden nageleefd (zie
hoofdstuk 6).
3. Overtuig U ervan dat de constructie waaraan het
toestel wordt bevestigd (ophanging of frame)
voldoende stevig is om het gewicht van het
toestel en de aan- & afvoerkanalen te dragen.
Kijk ook de goede bevestiging van het toestel na.
1. Het werkingsprincipe van DFMA toestellen is
gebaseerd op een vermenging van verbrandings-
producten met verse aangezogen lucht.
Het
bekomen
mengsel
geïntroduceerd in de te verwarmen ruimte. Om
veilige
en
hygiënische
waarborgen is het bijgevolg uitermate belangrijk
te zorgen voor een voldoende aanvoer van verse
lucht.
DFMA toestellen worden voornamelijk toegepast
in ruimtes waar de aanvoer van vervangings-
lucht noodzakelijk is tengevolge van afzuiging.
Mechanische
afzuigingsventilatoren
eventuele
luchtkleppen
ventilatiesysteem moeten op een elektrische
wijze gekoppeld worden aan het toestel.
2. Het koolstofdioxydegehalte (CO2) (uitgestoten
t.g.v. de directe gasverbranding) mag de grens
van 0,28% (V/V) of 2800 ppm/(2800.10
overschrijden, tenzij anders gespecificeerd door
12
5. INSTALLATIE
6. LUCHTTOEVOER en VENTILATIE
wordt
vervolgens
omstandigheden
te
evenals
in
het
bestaande
-6
) niet
Na ophanging mag het toestel niet meer kunnen
bewegen om spanning op de aan- en afvoer-
kanalen, op de gasbuis en op de elektrische
aansluiting te vermijden.
4. Controleer of er voldoende plaats voorzien is om
een doeltreffende onderhoudsbeurt van het
toestel,
onder
veilige
waarborgen. Zorg er ook voor dat het toestel op
een plaats wordt geïnstalleerd waar het niet
beschadigd kan worden (vb. vorken van een
heftruck, ...).
5. Indien het toestel en het daarbijhorend lucht-
kanaalsysteem wordt blootgesteld aan ruwe
weersomstandigheden dient het geheel voorzien
te worden van de nodige isolatie en een
waterdichte afscherming.
Zorg ervoor dat de doorsnedevermindering tussen
de
luchtuitlaat
kanaalsysteem beperkt wordt tot een minimum.
Teneinde
een
optimale
bekomen dient men een regelmatige luchtstroom
doorheen het toestel te handhaven.
6. Luchttoevoeren moeten voorzien worden van de
nodige afschermingen om het indringen van
vreemde voorwerpen (vogels, bladeren, ...) te
verhinderen.
de klant of de bevoegde instanties.
Dit cijfer garandeert dat de hoeveelheid gassen,
aanwezig in de verbrandingsproducten, de
veiligheidsmarge niet overschrijdt.
3. Bij gebruik van recirculatielucht dient het
aangewende volume proportioneel evenredig te
zijn met de totale luchthoeveelheid dat doorheen
het toestel stroomt en de hoeveelheid die
stroomafwaarts meegevoerd wordt naar de
brander.
4. De aangewende recirculatielucht mag onder geen
enkel beding het debiet aan verse lucht onder de
in tabel 5 vastgelegde waarden brengen. Bij alle
Reznor DFMA toestellen dient een minimum
hoeveelheid van 60,8m³ aan verse aangevoerde
lucht per kW vermogen (B.W.) gehandhaafd te
worden. Bij afwijkingen hierop dient U steeds
het ontwerpbureel bij Reznor te raadplegen.
omstandigheden,
van
het
toestel
en
gasverbranding
te
het
te