Figuur 37
1. Expansietank
2.
Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur.
Opmerking:
De radiateur moet worden
gevuld tot de bovenkant van de vulbuis, en de
expansietank tot de vol-markering
3.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, moet u
bijvullen met een oplossing die half uit water,
half uit ethyleenglycol-antivries bestaat.
Opmerking:
Gebruik geen koelvloeistoffen op
basis van alcohol/methanol of alleen water.
4.
Plaats de doppen van de radiateur en de
expansietank terug.
De bandenspanning
controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard
opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht
laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De
luchtdruk in de banden moet tussen 0,83 en 1,03 bar
zijn. Controleer de bandenspanning elke dag.
Belangrijk:
Zorg ervoor dat alle banden steeds
de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor
kan de machine optimale maaiprestaties leveren
en goed functioneren. Pomp de banden niet te
zacht op.
Veiligheid tijdens het werk
Algemene veiligheid
•
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor
ongelukken die persoonlijk letsel of materiële
schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke
ongelukken te voorkomen.
•
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril,
gripvaste, stevige schoenen, een lange broek en
gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en
draag geen losse juwelen.
•
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder
de invloed van alcohol of drugs bent.
•
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd
omstanders en huisdieren weg van de machine
terwijl deze wordt gebruikt.
•
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede
zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren
g009702
kunt vermijden.
•
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen
hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
•
Voordat u de motor start: zorg dat alle
aandrijvingen in de neutraalstand staan, de
parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de
bestuurderspositie bevindt.
•
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de
(Figuur
37).
maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de
afvoeropening.
•
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt
om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
•
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die
uw zicht kunnen belemmeren.
•
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels
of dijken. De machine kan plotseling omslaan als
een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
•
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet
maait.
•
Stop de machine, zet de motor uit, verwijder
het sleuteltje en controleer de maai-eenheden
als u een voorwerp heeft geraakt of de machine
abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke
reparaties uit voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
•
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig
als u een bocht maakt of wegen en voetpaden
oversteekt met de machine. Verleen altijd
voorrang.
•
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid
uit en stop de motor voordat u de maaihoogte
wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de
bestuurderspositie).
•
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar
uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
31