7.2.10 Drukregelaar (toebehoren)
Het gebruik van een drukregelaar is vereist bij
drukschommelingen in de toevoerleiding van
meer dan 1 bar of als de voordrukschommeling
zo groot is dat de installatie uitgeschakeld moet
worden of als de totale druk (voordruk en pom-
popvoerhoogte in het nulniveaupunt - zie karak-
teristiek) van de installatie groter is dan de
nominale druk. Er moet een minimaal drukverlies
van ca. 5 m resp. 0,5 bar zijn om ervoor te zorgen
dat de drukregelaar goed werkt. De druk achter de
drukregelaar (achterdruk) is het uitgangspunt
voor de bepaling van de totale opvoerhoogte van
de DEA. Bij de installatie van een drukregelaar
moet aan de voordrukzijde een inbouwruimte van
ca. 600 mm aanwezig zijn.
7.3 Elektrische aansluiting
GEVAAR!
De elektrische aansluiting moet conform de gel-
dende, plaatselijke voorschriften (VDE-voor-
schriften) worden uitgevoerd door een
elektrotechnicus die erkend is door het plaatse-
lijke energiebedrijf.
De installatie kan zijn uitgerust met verschillende
typen regelsystemen. Voor de elektrische aanslui-
ting dienen de bijbehorende inbouw- en bedie-
ningsvoorschriften en de meegeleverde
elektrische schakelschema's in acht genomen te
worden. Hieronder worden de algemene punten
vermeld waar u rekening mee moet houden:
• Stroomtype en spanning van de netaansluiting
moeten overeenkomen met de gegevens op het
typeplaatje en het schakelschema van het regel-
systeem.
• De elektrische aansluitleiding dient in overeen-
stemming met het totale vermogen van de instal-
latie voldoende gedimensioneerd te zijn (zie
typeplaatje en specificatieblad).
• De externe beveiliging dient conform DIN 57100/
VDE 0100, deel 430 en deel 523, uitgevoerd te
worden (zie specificatieblad en schakelschema's).
• Als veiligheidsmaatregel dient de installatie vol-
gens de voorschriften (d.w.z. conform de plaatse-
lijke voorschriften en omstandigheden) geaard te
worden. De daarvoor bestemde aansluitingen zijn
dienovereenkomstig gemarkeerd (zie ook scha-
kelschema).
GEVAAR!
Als veiligheidsmaatregel tegen gevaarlijke aan-
rakingsspanningen dient:
• Bij installaties zonder frequentie-omvormer
(CO-1...) een lekstroom-veiligheidsschakelaar
(FI-schakelaar) met een afschakelstroom van
30 mA resp.
• Bij installaties met frequentie-omvormer
(COR-1...) een voor alle stroomtypen geschikte
lekstroom-veiligheidsschakelaar met een
afschakelstroom van 300 mA geïnstalleerd te
worden.
• De beschermingsklasse van de installatie en de
afzonderlijke componenten vindt u op de type-
plaatjes en/of de specificatiebladen.
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-Economy CO-1, CO/T-1;-Comfort-Vario COR-1
• Verdere maatregelen, instellingen etc. vindt u in
de inbouw- en bedieningsvoorschriften en het
schakelschema van het regelsysteem.
8 Inbedrijfname/uitbedrijfname
Wij adviseren de eerste inbedrijfname van de
installatie door de Wilo-servicedienst te laten uit-
voeren. Informeer u hierover bij de dealer, de
dichtstbijzijnde Wilo-vestiging of direct onze
centrale servicedienst.
8.1 Algemene voorbereidingen en
controlemaatregelen
• Voor de eerste keer inschakelen moet de lokale
bedrading worden gecontroleerd op correcte uit-
voering, vooral voor wat betreft de aarding.
• Controleren of de leidingverbindingen spannings-
vrij zijn.
• Installatie vullen en door middel van een visuele
controle kijken of deze geen lekkage heeft.
• Openen van de afsluitarmaturen in de aanzuig- of
persleiding
• Vullen en ontluchten van de pomp: Ontluchtings-
schroef van de pomp openen en pompen lang-
zaam vullen met water, zodat de lucht volledig kan
ontsnappen (zie ook de inbouw- en bedienings-
voorschriften voor de pomp, paragraaf over het
vullen).
VOORZICHTIG!
Pomp niet laten drooglopen. Droogloop bescha-
digt de mechanische afdichting (MVI(E),
Helix V(E)) of leidt tot overbelasting van de
motor (MVIS(E)).
• Tijdens het zuigbedrijf (d.w.z. negatief niveauver-
schil tussen breektank en pomp) dienen de pomp
en de aanzuigleiding via de opening van de ont-
luchtingsschroef gevuld te worden (eventueel een
trechter gebruiken). (Zie ook de inbouw- en
bedieningsvoorschriften van de pomp, de para-
graaf over het vullen.)
• Controleren of het membraandrukvat op de juiste
voorpersdruk is ingesteld (zie fig. 4). Hiervoor de
tank aan de waterzijde drukloos maken (door-
stroomarmatuur sluiten (A, fig. 4) en het reste-
rende water via de afvoer voor het leegmaken
laten wegvloeien (B, fig. 4)).
• Nu de gasdruk op het luchtventiel (boven,
beschermkap verwijderen) van het membraan-
drukvat controleren met een persluchtmeter
(C, fig. 4),
• Als de druk te laag is ((PN2 = inschakeldruk van de
pomp pmin min 0,2-0,5 bar) of aan de hand van de
waarde in de tabel op de tank (zie ook fig. 5)) cor-
rigeren door het bijvullen van stikstof (Wilo-ser-
vicedienst). Bij een te hoge druk stikstof laten
ontsnappen via het ventiel tot de vereiste waarde
bereikt is. Vervolgens de beschermkap weer aan-
brengen, ontluchtingsventiel aan de door-
stroomarmatuur sluiten en doorstroomarmatuur
openen.
Nederlands
13