Voor voorbeelden voor het aanleggen van rijdv-
lakken zie pagina 25.
Op de rand van het veld (sporenmaker op het veld
gedaald) de cyclus voor het rijdvlak op het juiste
begincijfer plaatsen – bijvoorbeeld bij het 3 en 4
ritme op 2.
De automatische doorschakeling gebeurt door
middel van sensoren, bijvoorbeeld bij vervanging
van de sporenmaker.
Bij symmetrische rijdvlakkenritmes met even getal-
len wordt op de rand van het veld met een arbeids-
breedte van 1⁄2 drilmachine begonnen; daarvoor
kan de linker helft van de machine uitgeschakeld
worden – in het midden van de zaaias de stekker
1
2
uittrekken.
Indien de mestverspreider een grensverspreidin-
richting heeft kan op de rand van het veld ook
met de volledige drilbreedte en rijdvlak begonnen
worden.
73
Per wielspoor kunnen 2 of 3 zaaiwielen uitgescha-
keld worden (magneetschakelaar / zaaiwiel-verbin-
dingshulzen 73/1+2).
De "uitschakeling" gebeurt wanneer de magneet-
schakelaar met spanning verzorgd wordt; aldus
kan bijvoorbeeld bij een elektronische "storing" met
volledig aantal rijen verder gewerkt worden (indien
nodig kan het afsluitschuifventiel gesloten worden.)
Bij asymmetrische rijdvlakken vindt de uitschake-
ling telkens op een uit één kant bestaand wielspoor
bij twee tegenovergesteld lopende passages
plaats. De magneet die niet nodig is moet daarom
gedeactiveerd worden door de steekkoppeling af te
trekken, afhankelijk van de gekozen curvenrichting.
(Opgepast: bij de uitlevering ex fabriek zijn altijd
beide magneetkoppelingen aangesloten. Daarom,
volgens de keuze van het rijdvlakritme en van de
rijdrichting, de magneten dienovereenkomstig cont-
roleren!)
Indien geen rijdvlakken aangelegd moeten worden,
maar de elektronische controle actief moet zijn,
moet het "0"-ritme gekozen worden.
(voor de instelling van het ritme van de rijdvlakken
zie Aanhang A, Hoofdstuk 5.1.1)
De actuele bedrijfsgegevens blijven opgeslagen,
zodat bijvoorbeeld na een werkonderbreking in het
correcte ritme verder gewerkt kan worden.
Na een langere periode waarin de drilmachine niet
gebruikt wordt moet de schakeling van de rijdvl-
akken gecontroleerd worden, in het bijzonder dat
de verbindingshulzen van het zaaiwiel (73/2) vlot
op de zaaias draaien, en niet door afzettingen van
beitsmiddelen slecht werken.
Wanneer op de openbare weg gereden wordt moet
de elektronica van het boordnet afgekoppeld wor-
den (de stekker op de tractor uittrekken).
24
Technische veranderingen voorbehouden
04.2003