3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand (N)
(Fig. 8).
Figuur 8
1. Rijsnelheidshendel
4. Zet de aftakas in de stand Uitgeschakeld (Fig. 9).
2
1
Figuur 9
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
5. Zet de gashendel op Choke (Fig. 10).
Opmerking: Als de motor heeft gelopen en warm is, hoeft
u stap 5 mischien niet uit te voeren.
Figuur 10
1. Choke
2. Snel
6. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het
sleuteltje op Start (Fig. 11). Laat het sleuteltje los zodra
de motor aanslaat.
1
m–1893
3
m–1852
3. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
1
2
3
m–1859
3. Langzaam
15
3
Figuur 11
1. Starten
2. Aan
Belangrijk
Als de motor na 30 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Uit
draaien en de startmotor laten afkoelen; zie Storingen,
Oorzaak en Remedie, blz. 39.
7. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam op
Snel (Fig. 10). Als de motor afslaat of hapert, moet u de
gashendel weer enkele seconden op Choke zetten. Zet
vervolgens de gashendel weer op Snel. Herhaal dit
indien nodig.
Stoppen
1. Zet de gashendel op Snel (Fig. 10).
2. Draai het contactsleuteltje op Uit en haal het sleuteltje
uit het contact (Fig. 11).
Het veiligheidssysteem
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor
alleen mogelijk te maken wanneer:
de bestuurder op de stoel zit;
de koppeling/het rempedaal ingetrapt is,
De aftakas is Uitgeschakeld.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt wanneer:
U de bestuurdersstoel verlaat als het koppelingspedaal
of rempedaal niet ingetrapt is.
U de bestuurdersstoel verlaat als de aftakas is
Ingeschakeld.
U de machine in de achteruit-stand zet als de aftakas is
ingeschakeld en de beveiliging voor maaien in de
achteruit-stand in werking is gesteld.
2
1
3. Uit