8.2 Let op!
Basisregels voor alle metingen
Meet nooit in schakelcircuits waarin de maximaal aanwezige spanning niet
bekend is of een galvanische scheiding van het 230 V elektriciteitsnet niet
beveiligd is. Let op de maximale ingangsgrootten. De aardeaansluitingen van
de ingangsbussen zijn binnenin elektrisch met elkaar verbonden. Daarom
moeten beide signalen op de ingangen hetzelfde massapotentiaal bezitten.
8.3 Gelijkspanningsmeting
Zorg ervoor dat er voor iedere spanningsmeting de verticale fijne insteller op
de CAL-positie staan, anders kunnen meetfouten ontstaan.
1)
Schakel de ingangskoppeling op GND en de triggersoort op AUTO.
2)
Schuif, met de verticale positie-insteller, de straal boven op de
middenlijn.
3)
Schakel de ingangsgevoeligheid op 5 V/DIV en verbind de sonde met
het te meten object. Zet de ingangskoppeling op positie DC en let op
in welke richting de straal afgebogen wordt. Als er geen afbuiging te
herkennen is verhoogd u de ingangsgevoeligheid tot een afbuiging te
zien is. Een afbuiging naar boven betekend een positieve en een
afbuiging naar beneden betekend een negatieve spanning. Wij gaan er
hier van uit dat de afbuiging naar boven gaat.
4)
Schakel de ingangskoppeling terug op GND. Hiervoor hoeft het
ingangssignaal niet afgehaald te worden omdat in positie GND deze
niet kortgesloten wordt maar binnenin gescheiden.
5)
Schuif de straal exact op de onderste rasterlijn.
6)
Schakel terug op DC-koppeling en kies een ingangsgevoeligheid die
een zo groot mogelijke afbuiging veroorzaakt.
7)
In afbeelding 8.3-1 veroorzaakt de gelijkspanning een afbuiging van 6,2
rasterdeeltjes (DIV). Voor een berekening van de spanning zijn
meerdere parameters van betekenis.
• op welke waarde is de ingangsgevoeligheid geschakeld?
• hoe is de sonde ingesteld (1:1 of 10:1)?
• is de verticale gevoeligheidsversterking (x5 MAG) geactiveerd?
28
Afbeelding 8.3-1
Voorwaarde bij iedere meting is, dat zich alle variabele fijne-insteller in de
CAL-positie bevinden. De onderstaande voorbeelden laten zien hoe er ver-
schillende meetresultaten ontstaan bij steeds dezelfde afbeelding op het
scherm.
Voorbeeld 1
De verticale gevoeligheid is ingesteld op 5 V/DIV, de verticale fijne insteller
staat op positie CAL en is ingedrukt. De sonde is op directe werking (1:1)
geschakeld. Het resultaat is hierbij:
6,2 DIV x 5 V/DIV = 31 V
Voorbeeld 2
De verticale gevoeligheid is ingesteld op 2 V/DIV, de verticale fijne insteller
staat op positie CAL en is ingedrukt. De sonde is op deelwerking (10:1)
geschakeld. Het resultaat is hierbij:
(6,2 DIV x 2 V/DIV) x 10 = 124 V
Voorbeeld 3
De verticaalgevoeligheid is ingesteld op 5 mV/DIV, de verticale fijne insteller
staat op positie CAL en is uitgetrokken (vergroting x 5, daadwerkelijke
gevoeligheid dus 1 mV). De sonde is ingesteld op directe werking (1:1). Het
resultaat is hierbij:
(6,2 DIV x 5 mV/DIV) : 5 = 6,2 mV
29