Beschikbare opnamestanden
A
Autostand
Gebruikt voor algemene opnamen. De instellingen kunnen worden aangepast in het
opnamemenu (A68) overeenkomstig de opnameomstandigheden en het gewenste type
opname.
x
Onderwerpstanden
De camera-instellingen worden geoptimaliseerd voor het onderwerp dat u selecteert. Wanneer
u de Autom. scènekeuzekn. gebruikt, selecteert de camera automatisch de beste
onderwerpstand wanneer u een beeld kadreert, zodat u nog eenvoudiger beelden kunt maken
met instellingen die aangepast zijn aan het onderwerp.
• Om een onderwerp te selecteren, gaat u eerst naar het menu met opnamestanden, waarna u
op K van de multi-selector drukt. Selecteer het gewenste onderwerp door op H, I, J of K
te drukken, en druk vervolgens op de knop k.
D
Speciale effecten
Effecten kunnen tijdens het fotograferen op beelden worden toegepast. Er zijn twaalf
verschillende effecten beschikbaar.
• Om een effect te selecteren, geeft u eerst het menu met opnamestanden weer, waarna u op
K van de multi-selector drukt. Selecteer het gewenste effect door op H, I, J of K te
drukken, en druk vervolgens op de knop k.
F
Slim portret
Wanneer de camera een lachend gezicht detecteert, kunt u automatisch een beeld maken
zonder op de ontspanknop te drukken (Glimlachtimer). U kunt de optie Huid verzachten ook
gebruiken om de huidtinten van menselijke gezichten te verzachten.
C
De opname-instellingen wijzigen
• Zie "Functies die kunnen worden ingesteld met de multi-selector" (A56) voor meer informatie.
- Zie "De flitser gebruiken (flitsstanden)" (A57) voor meer informatie.
- Zie "De zelfontspanner gebruiken" (A60) voor meer informatie.
- Zie "Macrostand gebruiken" (A62) voor meer informatie.
- Zie "Helderheid aanpassen (Belichtingscompensatie)" (A64) voor meer informatie.
• Zie "Functies die kunnen worden ingesteld met de knop d (opnamemenu)" (A67) voor meer
informatie.
• Zie "Functies die kunnen worden ingesteld met de knop d (setup-menu)" (A104) voor meer
informatie.
A38
A40
A51
A53
27