Beheerinstellingen
•
Apparaatkenmerk: Verwijder de bestaande apparaatnaam en voer de
naam in die u voor het apparaat wilt gebruiken, tik vervolgens op
Verder. Denk daarbij dat de apparaatnaam op het netwerk zal worden
gebruikt.
• Voer indien nodig de locatie van het apparaat in het veld
• Indien nodig voert u in het veld
beheerder die bij problemen met het apparaat moet worden
benaderd.
•
Verbind. control.: Tik op de knop Test om de Ethernet Crd
Connection te controleren. Als Verbonden na het tikken van de knop
Test verschijnt, drukt u op Verder.
Als Niet verbonden verschijnt, controleer dan of het apparaat op het
netwerk is aangesloten en vervolgens opnieuw de LAN-verbinding.
• Als er zich een verbindingsprobleem met het netwerk blijft voordoen,
neem dan contact op met de netwerkbeheerder.
• Als u een optionele faxkit of afwerkeenheid hebt geïnstalleerd, druk
dan op elke Testknop om de desbetreffende verbinding te
controleren.
•
Netwerkinstell.: Voer het IP-adres, Subnetmasker, Gateway,
Hostnaam, Domeinnaam, Primaire DNS-server en Secundaire
DNS-server in elk veld in. Tik vervolgens op Verder.
Locatie
Beheerder
de informatie in van de
• Als er een nieuw IP-adres automatisch door de DHCP of BOOTP
wordt toegewezen, druk dan op
• Als u niet zeker weet welke uw netwerkomgeving is, neem dan
contact op met uw netwerkbeheerder.
in.
•
SNMP-configuratie: Voer de Naam community,
Toegangspermissie, Verificatie gebruikersnaam,
Verificatiewachtwoord, Verificatie: wachtwoord bevest., Privacy-
wachtwoord en Privacywachtw. bevestigen in elk veld in. Tik
vervolgens op Gereed.
16
Faxinstellingen
U kunt de standaard faxopties instellen. Stel de meest gebruikte
faxinstellingen in.
Tik in het scherm op Instellingen > Faxinstellingen.
2. Geavanceerde functies in het menu Instellingen
DHCP of
BOOTP.
358