Instellen gasdruk
brander
Vooraleer de fabriek te verlaten wordt de branderdruk ingesteld volgens de
specificaties op de bestelbon (die ook op de kenplaat vermeld zijn). Indien de
plaatselijke gasdruk en gassoort in overeenstemming zijn met de afstellingen van
het toestel, hoeft de werkingsdruk niet te worden gewijzigd. Voer de volgende
stappen uit ter controle van de gasdruk.
* Vergewis U ervan dat de gascategorie, -soort en -druk in overeenstemming
zijn met de gegevens op de kenplaat van het toestel.
* Plaats de kamerthermostaat op de laagste stand.
* Verwijder de schroef uit de gastestnippel van de multi-functionele gasklep. Sluit
vervolgens een manometer op de testnippel aan (zie figuren 10a & 10b).
* Plaats de thermostaat op stand 'aan' (instelling moet hoger zijn dan de
omgevingstemperatuur) zodat toestel in werking treedt.
* Lees op de manometer de bekomen gasdruk af en vergelijk met de gegevens
op de kenplaat.
* Indien noodzakelijk (enkel bij aansluitingen op aardgas of G25) regel dan de
gasdruk bij . Verwijder de afdekschroef (types 035 - 100) of het afdekkapje
(types 008 - 030). Draai de regelvijs in tegenwijzerzin om de gasdruk te verlagen
of in wijzerzin om de gasdruk te verhogen (zie figuren 10a & 10b).
* Plaats de kamerthermostaat op laagste stand om de brander uit te schakelen.
Plaats de gastestnippelschroef terug. Controleer nu, terwijl de hoofdbrander
uitgeschakeld is, de installatie op gasdichtheid m.b.v. een zeepoplossing.
Stel kamerthermostaat terug op de gewenste temperatuur in
Figuur 10a : SIT Gasklep (types 008-030)
3
5
11
1
Legende
1 Afsluitklep Solenoïd EV1
2 Instelvijs drukregelaar (of instelvijs uitgangsdebiet = alternatief)
3 Waakvlamrestrictor (nvt)
4 Instelvijs ontstekingstrappen (nvt)
5 Testnippel inlaatdruk
6 Testnippel uitlaatdruk
7 Afsluitklep EV2
8 Uitlaat waakvlam (nvt)
9 Uitlaat gasklep
10 Bevestigingsgaten (M5) flenzen
11 Aansluitingen drukregelaar ter compensatie verbrandingskamer (nvt)
4
6
2
10
7
9
8
0606UDSANLNL, Pag. 20/35