De thermostaatkabel kan op drie manieren worden
aangesloten
(zoals
beschreven
figuren) en de specifieke aansluitmethode hangt af van
de toepassing.
Methode A (Modus-instelregeling)
RT kan de verwarming en koeling afzonderlijk aansturen,
zoals de controller voor 4-leiding-FCU. Wanneer de
hydraulische module is aangesloten op de externe
temperatuurregelaar, wordt de KAMERTHERMOSTAAT
ingesteld
op
MODUS
INGESTELD
gebruikersinterface:
A.1 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC tussen
C en L1 detecteert, werkt het in de koelmode.
A.2 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC detecteert
tussen H en L1, werkt het in de verwarmingsmodus.
A.3 Wanneer de unit een spanning van 0 VAC detecteert
voor beide zijden (C-L1 en H-L1), stopt het met werken
voor ruimteverwarming of -koeling.
A.4 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC detecteert
voor beide zijden (C-L1 en H-L1), werkt het in de koelmode.
Methode B (regeling voor één zone)
RT geeft het schakelsignaal door aan de unit. De
KAMERTHERMOSTAAT is ingesteld op ÉÉN ZONE op
de gebruikersinterface:
B.1 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC
detecteert tussen H en L1, wordt hij ingeschakeld.
B.2 Wanneer de unit een spanning van 0 VAC detecteert
tussen H en L1, wordt het uitgeschakeld.
Methode C (dubbele-zoneregeling)
De hydraulische module is aangesloten op twee
kamerthermostaten
en
KAMERTHERMOSTAAT
ingesteld op DDUBBELE ZONE op de gebruikersinterface:
C.1 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC
detecteert tussen H en L1, wordt zone1 ingeschakeld.
Wanneer de unit een spanning van 0 VAC detecteert
tussen H en L1, wordt zone1 uitgeschakeld.
C.2 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC
detecteert tussen C en L1, wordt zone2 ingeschakeld
volgens de klimaattemperatuurcurve. Wanneer de unit
een spanning van 0 V detecteert tussen C en L1, wordt
zone2 uitgeschakeld.
C.3 Wanneer de spanning tussen H-L1 en C-L1 wordt
gedetecteerd als 0 VAC, wordt de unit uitgeschakeld.
C.4 Wanneer de spanning tussen H-L1 en C-L1
gedetecteerd wordt als 230 VAC, worden zowel zone1
als zone2 ingeschakeld.
OPMERKING
De bedrading van de thermostaat moet
overeenkomen met de instellingen van de
gebruikersinterface. Zie 6.5.7 Bedrading van
kamerthermostaat (RT).
De voeding van het apparaat en de
kamerthermostaat
moeten
neutrale lijn worden aangesloten.
Wanneer de kamerthermostaat niet op NEE
is ingesteld, kan de binnentemperatuursensor Ta
niet op GELDIG worden ingesteld.
Zone 2 kan alleen in de verwarmingsmodus
werken. Wanneer de koelmode is ingesteld op
de gebruikersinterface en zone 1 is UIT, sluit
"CL" in zone 2 en blijft het systeem nog steeds
"UIT". Voor de installatie moet de bedrading van
de thermostaten voor Zone 1 en Zone 2 correct
zijn.
6.5.8 Bedrading van ingangssignaal
in
bovenstaande
op
de
is
6.5.9 Bedrading van externe uitschakeling
op
dezelfde
30
zonne-energie (laagspanning)
SLUITEN: UITSCHAKELEN
SLUITEN: UITSCHAKELEN