In de testknop is een vergrendelingsmechanisme ingebouwd. Druk op de testknop en
vergrendel hem door hem kloksgewijs te verdraaien. Om hem te ontgrendelen, in
tegengestelde richting draaien.
Opmerking:
Model 3007A is voorzien van een TRAC/LOK functie. Als u de "LOK" modus
selecteert, gebeurt er slechts één meting, zelfs wanneer de testknop vergrendeld is
voor continumeting. Wil u doorlopend meten, selecteer dan de "TRAC" modus.
♦ Wees uiterst voorzichtig tijdens een isolatieweerstandsmeting; er is permanent
hoogspanning aanwezig aan de meetpunten van de testsnoeren, hetgeen een elektrische
schok kan veroorzaken.
7. FUNCTIES
7.1. TRAC-LOK modus (model 3007A)
TRAC modus:
U kan de meting beginnen nadat u de testknop hebt ingedrukt. Kies deze modus voor
continumeting.
LOK modus:
Als u op de testknop drukt, kunt u slechts één meting doen, de spanning aan de
uitgangsklem verdwijnt en de klem wordt automatisch ontladen. Deze methode
voorkomt overbodig verbruik van de batterijen.
7.2. AUTO NULL
Bij het testen van de continuïteit is het belangrijk dat u rekening houdt met het feit dat
de gemeten weerstand eveneens de contactweerstand van de meetsnoeren omvat.
Door de elektronische nulinstelling wordt de weerstand van de meetsnoeren
automatisch afgetrokken zodat enkel de werkelijke weerstand op het display wordt
weergegeven. Deze functie is niet werkzaam wanneer de weerstand e.d. 10 Ω of
meer bedraagt.
Het symbool "NULL" wordt weergegeven als de functie Auto Null geactiveerd is.
De functie Auto Null wordt tenietgedaan als het toestel wordt uitgeschakeld.
7.3. Schaalverlichting
De schaalverlichting vergemakkelijkt het meten 's nachts of op donkere plaatsen. Als
u op de Back Light toets drukt wordt de schaal gedurende ± 40 sec. verlicht, tenzij de
functieschakelaar ingesteld is op OFF. Drukt u nogmaals op de Back Light toets dan
gaat de verlichting uit, zelfs wanneer de 40 sec. nog niet verstrekenzijn. Voor meer
contrast drukt u op de Back Light toets terwijl de schaal verlicht is. Druk opnieuw om
de verlichting uit te schakelen.
7.4. Automatische uitschakeling
GEVAAR
12